Our basic nature is essentially identical with the ground, and has two basic aspects: primordal purity (kadag) and spontaneous presence (lhundrub). Our mind's empty essence is related to primordeal purity, while its cognizant nature is linked to spontaneous presence. Spontaneous presence literally means 'that which appears and is present by itself' and - besides our cognizant nature - includes the deities that are experienced in the bardo as well as the Tögal displays [manifestaties van 'goden' en 'werelden']. In the same way, the pure wisdom realms that unfold out of the expanse of the three kayas, which is the state of rigpa devoid of clinging [Dharma kaya, Shamboga kaya en Nirvana kaya], are also experienced as natural presence. To rephrase this, all the self-appearing and naturally present Tögal displays, the kayas and the wisdoms, that unfold out of the state of dharmakaya, free of grasping, manifest from the primordially pure essence and spontaneously present nature, khadag and lhundrub. Spontaneous presence also includes everything that "appears automatically" due to ignorance of our true nature: the worlds, beings, the three realms, the six classes, and all the rest of samsara. They all appear automatically; we don't need to imagine any of them. [Quintessential Dzogchen; Tulku Urgyen Rinpoche, Dzogchen Key Points]
Het bovenstaande citaat beschrijft de oergrond als oorspronkelijke zuiverheid, leeg en ongevormd (‘khadag’), die aan alle begrip voorafgaat. Zodra deze volkomen leegte en zuiverheid ‘bewust benaderd wordt’ toont de oergrond zijn zichzelf-manifesterende aspect, het ‘spontaan aanwezig kunnen zijn’ (lhundrub). Spontaan wil zeggen: zonder voorafgaande oorzaak. Datgene wat de ‘leegte’ van de oergrond ‘bewust benadert’ is echter niet iets buiten de oergrond, maar is slechts de andere polariteit van diezelfde oergrond: zijn kennende geaardheid (‘cognizant nature’). Zo is de gehele werkelijkheid met al zijn verschijningsvormen niets anders dan de oergrond die zijn eigen ‘kennende vermogen’ richt op zijn eigen ‘leegte’. Op die manier kan gezegd worden dat alle werelden, wezens, verschijningsvormen en wetten – kortom de gehele natuur – besloten liggen in de ‘bewustheid van het Zijnde dat zich richt op zijn eigen leegte’. In feite is al het gemanifesteerde dus een ‘weergave’ van het zelfbewust-zijn van het Zijnde dat ondanks zijn gemanifesteerde natuur leeg is. Die leegte is de essentie van het Zijnde, de manifestaties zijn uitdrukkingen van het vermogen van het Zijnde tot ‘kennen’. Zij zijn gekend-zijn. Omdat al het gemanifesteerde een ‘gekend-zijn’ is kan het ook gekend worden. Op dit gekend-kunnen-worden van al het gemanifesteerde, van de gehele natuur en de gehele kosmos, is het denken gebaseerd. Het denken is de zelf-kennende activiteit van het kenvermogende Zijnde. Onze geest (‘mind’) is deze oergrond en is daarom eveneens ‘van nature leeg’,’van nature kenvermogend’, van nature ‘kennend’ en van nature ‘zelfbewust-zijn’. Daarom wordt gezegd: de ware natuur van onze geest is leeg en kenvermogend’. Het kenvermogende aspect roept uit het ‘lege’ aspect van de oergrond alle verschijningsvormen op: goden, materiële en immateriële werelden, de natuurrijken enzovoorts. Alleen op die manier zijn deze ‘spontaan aanwezig’, dat wil zeggen feitelijkheden. Alles wat in verschijning treedt is te herleiden tot deze samenkomst van de twee polariteiten van ‘primordial purity’, namelijk ‘emptiness’ en ‘cognizance’, leegte en kenvermogen. Zij zijn de ‘moeder’ respectievelijk de ‘vader’ van alles wat ‘bestaat’, van de gehele ‘schepping’. Het samenkomen van leegte en kenvermogen is schepping en deze schepping, het ‘kind’ van de ‘moeder’ en de ‘vader’, is kennis. De dynamiek van dit samenkomen, dat schepping is, komt overeen met de kennende activiteit van het denken.
Omdat in ons bewustzijn (‘mind’) het kenvermogende aspect van de oergrond werkt, heeft ook onze geesst dit in-zichzelf-scheppende vermogen. De mate (volledigheid) waarin het kenvermogende aspect van de oergrond zich als onze geest (‘mind’) manifesteert kan zuiver (volledig, ‘pure’) of onzuiver (onvolledig, ‘impure’) zijn. Onzuiver wil zeggen: dualistisch, denkend in concepten, verdeeld in subject en object. Door de ‘onzuivere’ bewustzijnsinstelling ontstaan uit de leegte ‘spontaan’ samsarische werelden (beperkingen in tijd en ruimte). Deze zijn dus op te vatten als scheppingen van ‘onzuivere’ geest. Voor een ‘zuivere’ bewustzijnsinstelling ‘bestaan’ zij niet. Het zuiveren van het kenvermogende aspect van onze geest opent spontaan tot ‘wijsheid’. De hoogste wijsheid is het bewust-zijn van de oorspronkelijke essentie welke ‘voorafgaat’ aan alle manifestaties van ‘lhundrub’. Dit is de ‘boeddha-natuur’ van de geest.
Jiddu Krishnamurti spreekt over ‘understanding’ waarmee hij een a-conceptueel, niet-gedachtenvormend begrijpen bedoelt dat geen ‘begrijpend’ centrum heeft. Zonder gedachten en voorstellingen is er geen ‘zelf’ dat ‘denkt’. Er is dan geen verleden dat ‘het aanwezige tegemoet treedt, waardoor er geen ‘conflict van tijden’ en dus volledige integratie is. Een dergelijk ‘begrijpen’ is niet verstandelijk, niet gebaseerd op bestaande voorstellingsinhouden. Het is een niet-oordeelvormend ‘begrip hebben voor’ wat aanwezig is, zonder dat dit met een maatstaf gemeten wordt, zonder goedkeuring of afkeuring. Het contact met het zijnde heeft geen wensnatuur en is daardoor vrij en niet bindend, maar wél volkomen alert. Dit alert-zijn gaat samen met een bewustzijn van vrijheid en is daardoor vol-menselijk en onderscheidt het zich van het animale bewustzijn. Dit laatste oordeelt ook niet, maar het is instinctief en kent daardoor geen vrijheid ten opzichte van het waargenomene. Vrijheids-bewustzijn is karakteristiek voor de mens. ‘Understanding’ is ‘leegte van gedachten’ en gaat niet uit van een ‘zelf’ als centrum waardoor de geest in ware zin ‘intelligent’ is. Ware intelligentie is altijd actueel-levend en kan daardoor alleen in het ‘nu’ gevonden worden. Opgeslagen intelligentie (de inhoud van het ‘zelf’) is in vergelijking daarmee een levenloos skelet. Hij kan waargenomen worden (‘herinnering’), maar in deze waarneming is de levendige intelligentie zelf niet meer aanwezig. Voor de ontmoeting met levende intelligentie is liefde de basis. Liefde ‘grijpt niet in’ en probeert niet te veranderen omdat zij geen kader formuleert waaraan iets zou moeten ‘voldoen’ of waar iets op zou moeten aansluiten. Verstandelijk, niet-intelligent denken is een reflectie die is ingekaderd tussen ‘verleden’ en ’toekomst’ die beiden denkbeelden (herinneringen en projecties) zijn. Het ‘zelf’ dat op deze wijze ‘denkt’ is eveneens een denkbeeld. Als ‘verleden’ en ’toekomst’ niet-werkelijke denkbeelden zijn, dan zal ook het beeld van een ‘heden’ als bewegend punt dat vanuit het verleden voortschrijdt naar de toekomst, een illusie moeten zijn. Kenmerkend voor het ‘zelf’ is het spanningsveld tussen ‘zijn’ verleden en ‘zijn’ toekomst. ‘Understanding’ heeft geen verleden en heeft geen toekomst. ‘Understanding’, het totale ontbreken van ‘zelf-reflectie’, is volgens Krishnamurti pas echt handelen, ‘action’. Het is de essentie zelf die zijn kenvermogende aspect op zijn eigen leegte richt, hetgeen scheppende actie is. Deze vindt niet plaats vanuit een bepaald centrum. Hij is ‘overal’, hij is nergens gelokaliseerd omdat hij als scheppende activiteit aan tijd en ruimte voorafgaat. Hij is het scheppende ‘Nu’. Leegte en kenvermogen komen samen in centrumloos scheppende activiteit. Dit is de drievoudige natuur van de essentie. Het ‘spontaan in verschijning treden’ van alle manifestaties is het gekend worden van de oergrond door zichzelf. Schepping is de zelfkennis van de oergrond. Omdat onze geest niet anders is dan deze oergrond heeft hij het vermogen om in alle verschijnselen kennend aanwezig te zijn. Deze kennende aanwezigheid in het zich manifesterende Zijnde is in ons het wezen van het denken.
Disturbing emotions come because of thinking Thoughts produce emotions Thoughts create karma. Therefore, don't follow past thought, Don't invite future thought. In the present moment, do not correct, Do not modify, Do not accept or reject.
Ons denken wordt altijd beperkt door tijd en ruimte. Laat de vraag eens in je opkomen waar God dan vandaan komt? Of speel eens met de gedachte wat zich aan de grens van het universum bevindt. Ik weet niet hoe het jou vergaat, maar ik merk dat deze gedachten leiden tot het doodlopen van het denken. Het denken wordt geconfronteerd met zijn eigen grenzen en valt stil. Wat overblijft is een soort stille verwondering, haast een soort duizeligheid. Woorden schieten hier tekort. Het is een mysterie. Maar een woord als 'mysterie' is niet meer dan een etiket voor die peilloze leegte, voor dat immense niets waar we tegenaan lopen. Op een of andere manier is uit dit niets de schepping verschenen. Uit het tijdloze is de tijd tevoorschijn gekomen. [Simon Schoonderwoerd, 'Een Christen op Satsang. Gesprekken over God, Waarheid en Illusie'. Samsara, 2009]