De Boeddha-velden

Een Bodhisattva ofwel aspirant-Boeddha is een wezen dat de taak heeft om het ontstaan van een nieuw geestelijk krachtveld voor te bereiden dat de mensheid de energie kan schenken voor zijn verdere ontwikkeling in de geestelijk juiste richting. Zo’n nieuw krachtveld is in eerste instantie een geestelijke doelstelling, een ‘concept’ dat nog niet gerealiseerd is. Deze doelstelling draagt de Bodhisattva in zich als een geestelijk ideaal dat hij ten behoeve van de mensheid wil realiseren: het Bodhisattva-ideaal.

De kwaliteit die de mensheid zich in het huidige tijdvak eigen zou moeten maken is die van het mededogen. Mededogen is het vermogen om de naaste te zien en te waarderen zoals je jezelf ziet en waardeert. Daartoe is inzicht nodig in de ware aard van het ‘ik’, het ego. Het ego staat, door zijn neiging om zich tegenover de wereld en de medemens te polariseren, garant voor liefdeloosheid en conflict. Wanneer dit polariserende karakter van het ego wordt doorzien maakt dat een einde aan het conflict en daarmee ook aan het lijden dat men als gevolg van deze houding van het ego moet ondergaan. Mededogen is de weg tot ‘depolarisatie’ van het ego.

De kracht van het mededogen werd voorbereid in de opeenvolgende incarnaties van de Sakyamuni-Bodhisattva. Gedurende deze incarnaties liet hij het ‘Bodhisattva-ideaal’ van inzicht in de polariserende geaardheid van het ego tot wasdom komen in zijn wezen. Uiteindelijk bereikte de Sakyamuni-Bodhisattva – die daarmee zijn reeks Bodhisattva-incarnaties afsloot – in zijn wezen de volledige realisatie van het mededogen waardoor hij zelf de volkomen belichaming werd van het ideaal van het juiste zelfbegrip. Hij was de Boeddha van het Volkomen Mededogen geworden. Het Boeddhaschap van Sakyamuni isde verwezenlijking van het mededogen, dat voortaan geen ‘ideaal’ meer was, maar een levend fenomeen, een kracht[i]. De ‘verlichting’ van de Boeddha Sakyamuni is de realisatie van het ideaal dat de mens zich kan bevrijden van het onjuiste zelfbeeld dat hem beheerst en dat de oorzaak is van conflict en lijden. In de Boeddha Sakyamuni is het mededogen een wezenlijke kracht geworden die sindsdien de aarde omgeeft als een energetisch veld van Mededogen. Dit Boeddha-veld zendt voortdurend ‘golven van mededogen’ omlaag die zich in de aarde-mensen kunnen verpersoonlijken, zowel in individuele personen als in gemeenschappen. Dit veld is de ‘Nirmanakaya’ van de Boeddha Sakyamuni die volgens de beschrijving van het Lucas-evangelie het Kind in de kribbe omstraalde als het wezenslicht van de bevrijding van het ego[ii].

Gedurende de geestelijke wereldwording treden er achtereenvolgens meerdere Boeddha’s op die ieder een bepaald Bodhisattva-ideaal realiseren tot een aarde-omspannend Boeddha-veld. Zo ontstaat er geleidelijk een concentrische etherisch-astrale atmosfeer van dynamische en levende Boeddha-velden die hun energetische kwaliteiten omlaag doen golven tot in de mensenzielen en in het planeetlichaam. In die zin kunnen we de Boeddha’s beschouwen als degenen die door middel van hun zelfrealisaties de etherisch-astrale belichaming van de Godmens voorbereiden. Hun krachtvelden transformeren de aarde tot de behuizing waarbinnen de Godmens kan opgroeien.

De vorige Boeddha was Gautama Sakyamuni, de Boeddha van het Mededogen. Het Mededogen moet eerst gerealiseerd worden omdat dit de basis is voor de volgende realisatie: die van de Liefde. De volgende Boeddha, die sinds het Boeddhaschap van Sakyamuni via zijn Bodhisattva-incarnaties het ideaal van de geestelijke Liefde aan het voorbereiden is, wordt Maitreya genoemd. Hij zal het Liefde-veld van de aarde gaan realiseren. Dat Liefde-veld heeft het Mededogen-veld nodig als draagvlak. Liefde veronderstelt mededogen, de bevrijding van de polariserende ego-illusie. Mededogen schept het verzoenende Midden waarin Liefde kan gedijen. Liefde kan zich alleen op een conflictloze basis realiseren.

De energieën die door de Boeddha-velden worden gemanifesteerd kunnen zich niet met het ego verbinden, maar wel met de ware geestelijke individualiteit van de mens, de ‘Ik Ben’. Deze individualiteit gedraagt zich net als de Boeddha-velden als een aarde-omspannend veld: het ‘Geestmens-veld’. Zoals een Boeddha de volkomen realisatie is van een bepaald Bodhisattva-ideaal, zo is de Geestmens de volkomen realisatie van het ‘mensheidsideaal’, vastgelegd in de geestelijke ‘blauwdruk’ van de Mens. Iedere individuele mens is in feite een Bodhisattva die in zijn opeenvolgende incarnaties werkt aan zijn uiteindelijke zelfverwerkelijking als een aarde-omspannend ‘Geestmens-veld’. Een gerealiseerde Geestmens bevindt zich dus niet ergens op een bepaalde plaats op aarde maar omspant de gehele aarde als een soort van energetische dampkring. Het ‘Geestmens-veld’ van nagenoeg alle individuele mensen verkeert nog in een beginstadium. Dit individuele geestveld-in-wording zendt periodiek iets wat vergelijkbaar is met quantum-golven omlaag naar de fysieke aarde om zich daar te manifesteren (‘instantiëren’) als een specifiek belichaamd personage. Zo’n personage leeft op aarde zolang zijn specifieke ‘quantum-golf’ zich naar beneden uitstrekt. Als de golf zich na verloop van tijd weer terugtrekt in het zich ontwikkelende ‘Geestmens-veld’ – wat vanwege het golfkarakter altijd weer gebeurt – verlaat het specifieke personage de fysieke aarde.  Het bestaat niet langer als een wezen op aarde. Wij ervaren dat op aarde als het proces van het sterven. Vanaf dat moment wordt de amplitude van de golf omgekeerd en beweegt de golf zich verder door de etherisch-astrale omgeving van de aarde, waar ook de Boeddha-velden zijn. Het leven van de betreffende persoonlijkheidskrachten voltrekt zich dan in een niet-stoffelijke wereldomgeving als een ‘zielengedaante’. Van de oorspronkelijke persoonlijkheid blijven uiteindelijk alleen bepaalde sporen over, de geestelijke vruchten van het vorige aardeleven.  Dit is wat genoemd wordt het ‘leven tussen dood en een nieuwe geboorte’. Hier ontmoet de nu onstoffelijke individualiteitsgolf onder meer de Boeddha-energieën waarmee hij zich naar gelang van zijn geaardheid en vermogen mee kan verbinden. Op het hoogste punt van elke golf kan deze zelfs reiken tot buiten de etherisch-astrale aarde-aura, tot in de extraplanetaire geestelijke kosmos waar de universele geestzon straalt.

Elke ‘persoonsmanifestatie’ is dus op te vatten als een bepaalde golving van het individuele geestveld van een mensenwezen. Door middel van deze golvingen verbindt het veld zich achtereenvolgens met de fysieke aarde-wereld, de etherisch-astrale aarde-aura en de kosmische geesteswereld waardoor het groei en ontwikkeling doormaakt. Deze ontwikkelingsgang en de daarmee gepaard gaande incarnaties gaan in principe net zolang door totdat alle opeenvolgende Boeddha’s hun Boeddha-veld in  de aarde-aura gerealiseerd hebben.

Het kan echter ook gebeuren dat het ‘Geestmens-veld’ het momentum en de energie van zijn golfbeweging (zijn ‘hartenklop’) geleidelijk verliest. Dan is er sprake van het optreden van een geestelijke ‘dood’. Dit kan bijvoorbeeld optreden doordat de neerwaartse golving zich bij herhaling zo ver naar beneden uitstrekt dat deze verstard raakt in de ‘ondernatuur’. Een op de geest gerichte morele levenswandel vergroot de golfamplitude in de suprafysieke sfeer die na het sterven van de aarde-persoon wordt betreden. Een antipathische en materialistische levenshouding doet de golving daarentegen steeds dieper uitslaan in de infrafysieke sfeer terwijl deze afvlakt in de suprafysieke sfeer.

De aarde is dus als het ware ingebed in de wordende ‘Geestmens-velden’ van alle mensenwezens. Het is deze ‘aura’ die veranderd is als gevolg van het ‘Mysterie van Golgotha’. Dit bracht dientengevolge een aurische verandering aan in elke menselijke individualiteit, in elk ‘Geestmens-veld’.

Tot deze etherisch-astrale dampkring of ‘aura’ van de aarde behoren ook de Boeddha-velden, waardoor er sprake is van een veelvoudig gelaagde ‘dampkring’ van verschillende spirituele energieën. De Christus, als de Dertiende het centrum vormend van de uiteindelijk twaalf Boeddha-energieën die de aarde zullen omgeven, heeft zich sinds zijn Opstanding een nieuw geestelijk hartencentrum in de aarde gevestigd. Daar vertegenwoordigt Hij de centrale impuls tot de wording van de Godmens. Dit Christuscentrum zendt zijn energetische impulsen naar boven in de mensenzielen: de ‘Christusimpulsen’.

Deze vanuit het nieuwe zonnehart van de aarde omhoogwerkende impulsen vormen de kracht tot de Wedergeboorte die zich, ondersteund door de Boeddhasferen, concentrisch uitbreidt door alle aarde-omspannende ‘Geestmens-velden’ heen.

De individuele menselijke geestwezens (de individuele ‘Geestmens-velden’) en de Boeddha-velden kunnen met elkaar geïntegreerd worden door deze centrale Christuswerkzaamheid. De Christusimpuls werkt namelijk op een zodanige wijze in de menselijke ziel dat door de verbinding van de individuele Ik-Ben met de Christusimpuls (de impuls van de geesteszon in het hart van de aarde) het ‘Geestmens-veld’ van die mens gesynchroniseerd wordt met de Boeddha-velden die als een geestelijke dampkring de aarde omgeven. Hierdoor kan die mens mede-werkzaam worden aan de vormgeving van de nieuwe aarde. De twaalf Boeddha-velden leveren de substanties voor deze nieuwe aarde waarvan de Christus het kloppende hart vormt. Viade mensenzielen die zich met de Christusimpuls hebben verbonden worden de Boeddha-energieën op een substantiële wijze met de nieuwe aarde verbonden. De Boeddha-Christus-Mensheidskrachten die op deze manier werken worden de ‘Helende Geest’ genoemd omdat deze de ‘doodswonde’ van alles wat in de fysieke aarde was overgeleverd kunnen genezen. De Christusmens is een genezer. Het lichaam van de geheelde aarde, dat ontdaan is van de verduisterende doodskrachten, zal lijken op transparant edelgesteente. Iets van deze transparantie is al te zien in de blauwglanzende aarde-atmosfeer. Door de inwerking van de Boeddha-Christus-Mensheidskrachten die voortkomen uit het rijk van de in Christus opgestane mensen zal de substantie van de aarde geestelijk gezuiverd worden. Deze geestelijk gezuiverde substantie is het ‘bruidskleed van Sophia’[iii]. De twaalf Boeddha-velden zijn de twaalf kosmische fundamenten van de Stad van Christus en Sophia[iv]. Christus zelf is het centrum, het goddelijke Ik dat zich in Jezus vermenselijkt heeft om in de Stad die gefundeerd is op de realisaties van de twaalf Boeddha-velden inwoning te nemen, deze Stad doorlevend en bezielend als een Hart.

[Deze tekst is afkomstig uit het boek ‘Ommekeer’]


[i] We zouden in Jungiaanse termen ook kunnen zeggen: de Boeddha heeft het archetype van het mededogen belichaamd.

[ii] Zie het hoofdstuk ‘Boeddha en Christus’.

[iii] ‘Ik zal u tonen de Bruid, de vrouw van het Lam…Haar straling gelijkt op die van het kostelijkste gesteente, zij is als die van een kristalheldere jaspis.’ [Op. 21]

[iv] ‘En hij leidde mij in het geestgebied op een berg,
groot en hoog,
En toonde mij de heilige stad Jeruzalem
Die uit de hemel nederdaalt van God
In de glans van Gods openbaring.
Haar straling lijkt op die van het kostelijkste gesteente,
Zij is als die van een kristalheldere jaspis.
Zij heeft een grote en hoge muur
[…] En de muur der stad rust op twaalf fundamenten
En daarop staan de twaalf namen der twaalf apostelen van het Lam.
[…] het eerste fundament is jaspis,
Het tweede saffier,
Het derde chalcedon,
Het vierde smaragd,
Het vijfde sardonix,
Het zesde sardium,
Het zevende chrysoliet,
Het achtste berillus,
Het negende topaas,
Het tiende chrysopraas,
Het elfde hyacinth,
Het twaalfde amethist.’
(Op. 21)

  • 17 februari 2024