Denkbeeldig of werkelijk?
Is de wereld denkbaar? Is onze denkende verhouding tot de wereld een werkelijke verbinding met de wereld? We hechten groot belang aan het denken. De mens-wereld dialoog heeft drie ‘kanalen’, drie ’tunnels’ waardoorheen de uitwisseling tussen ‘ons’ en de ‘wereld’ plaatsvindt. Deze noemen wij het ‘denken’, het ‘voelen’ en het ‘willen’. Deze drie vormen van interactie lijken onderscheiden zich door de specifieke richting waarin de uitwisseling plaatsvindt. Het voelen richt zich van de wereld naar ons; hier is de wereld actief en zijn wij passief. Het willen richt zich van ons naar de wereld; hier zijn wij actief en is de wereld passief. Voelend werkt de wereld op ons in. Willend werken wij op de wereld in.
Het denken staat in het midden tussen voelen en willen. Denken fungeert als intermediair. Voordat wij kunnen willen hebben wij een motief nodig. Dit motief ontlenen wij aan een gedachte, aan het denken dus. Wanneer een gevoel rechtstreeks, dus buiten het denken om, tot een handeling leidt dan is er sprake van een instinctieve reactie. Wij doen iets zonder het te willen. In het algemeen worden wij dan niet aanspreekbaar geacht voor zo’n reactie. Zo’n instinctieve reactie wordt niet als een vrije reactie beschouwd. In hoeverre een gewilde handeling, dat wil zeggen een op het denken gebaseerde handeling, wel vrij is zal afhangen van de geaardheid van het motief. Als dit motief een bestaande voorstelling is, dan is de handeling niet vrij. Het willen is dan geconditioneerd en kan dus niet of in mindere mate aangerekend worden. ‘Heer, vergeef het hen, zij weten niet wat zij doen’. Bestaande voorstellingen (onvrije motieven) kunnen persoonlijk of collectief zijn; ze kunnen uit één denkbeeld bestaan of een heel complex van aan elkaar gerelateerde en op elkaar gebaseerde denkbeelden zijn. In het laatste geval spreken we van denksystemen. Die komen we tegen als basis van religieuze en politieke ‘overtuigingen’, ideologieën en utopieën. Vrij kan een motief alleen zijn als dit volkomen op zichzelf staat en geen relaties heeft met welk bestaand denkbeeld dan ook. Zo’n motief kunnen we intuïtief noemen. En daar komen we op het punt waarop we weerstand gaan voelen. Want waardoor wordt een dergelijke intuïtie gecontroleerd? Hoe weten wij of deze ‘goed’ is of ‘slecht’? Kortom, hoe toetsen wij een bewustzijnsintuïtie op zijn ‘geschiktheid’ om daarnaar te handelen? Deze toetsing vindt niet plaats in het hoofd, maar in het hart. Het is ons geweten dat de toetssteen is. Het zuivere geweten is de ‘firewall’ van het hart die alleen het ‘goede’ doorlaat. In het algemeen kan gezegd worden dat een bewustzijnsintuïtie waarachtig is wanneer deze een moreel en altruïstisch karakter heeft. Het ‘willen’ van een dergelijke inhoud is ‘goede wil’. Dat moet niet verward worden met het ‘willen van het goede’, want dan hebben we het op het ‘goede’ als een denkbeeld. Het willen van het goede is onvrij. We treffen dit aan in genoemde politieke en religieuze systemen die denken te weten wat het ‘goede’ is. Hoe vaak zien we deze vorm van willen niet afglijden naar conflictueuze situaties en erger? Vrij daarentegen is het goede dat in ons willend is. Vrij is de handeling waarin wij de intuïtie van het goede in ons willend laten zijn. In de intuïtie komt een vollediger wereldinhoud tot ons dat die welke uitsluitend als denkinhoud (gedachte) tot ons kan komen. In de intuïtie komt niet alleen het beeld van de werkelijkheid mee, maar ook het willen, dat wil zeggen het wezenlijke van de werkelijkheid. Het vrije handelen roept ook een gevoel van welbehagen op dat een vrij gevoel is omdat het niet een reflectie, een stoten, aan de wereld is maar het voelend zijn van de werkelijkheid zelf.
Werkelijkheid is wezenheid. Werkelijkheid is denkend, voelend en willend. Wanneer de werkelijkheid denkend, voelend en willend in ons aanwezig is, zij ‘wij’ en de ‘werkelijkheid’ één wezen. Dan is ware intelligentie in ons ontwaakt. In dit ontwaakt-zijn is het ‘ego’ volledig afwezig. Dan is er sprake van een ultiem ‘begrijpen’ der dingen – namelijk het ‘de-dingen-zelf-zijn’ dat teven is ‘het-zelf-der-dingen- zijn’ ofwel: het Zelf zijn dat zich als de dingen manifesteert aan elk bewustzijn dat dingen wenst te onderscheiden.
‘Wij’ kunnen de ‘wereld’ nooit begrijpen door middel van het verstandelijke denken. Denkbeelden kunnen de werkelijkheid hooguit afspiegelen. Daarbij komt dat datgene wat er wordt afgespiegeld maar één aspect, het intellectuele, van de werkelijkheid is. Het voelende en het willende aspect van de werkelijkheid treden in de denkbeelden niet binnen. In onze gedachten is de werkelijkheid niet wezenlijk (waardoor de gedachten ‘onze’ gedachten kunnen zijn. Wat in het denken van zulke gedachten als ‘vrij’ en ‘van ons’ wordt ervaren draagt niet de levendigheid (dat ‘onberekenbaar’ en intuïtief is) van de werkelijkheid in zich. In die zin wordt er geen ‘werkelijkheid’ begrepen. Met ons verstandelijke denken begrijpen wij de ‘werkelijkheid’ eigenlijk helemaal niet. Denkend ervaren wij slechts een afspiegeling, een ‘schaduw’ van de werkelijkheid. Hierin treedt alleen datgene op wat als het ‘mechanische’ binnen de werkelijkheid aanwezig is. De werkelijkheid begrijpt zichzelf zó volkomen dat dit begrijpen niet in onze denkbeelden vervat kan zijn. Wij kunnen echter wel één worden met dit ‘zichzelf-begrijpen’ der werkelijkheid. Dat vindt plaats als we het denken, voelen en willen van de werkelijkheid zijn. De zelf-loze intuïtie is de poort die hiernaar opent. Deze poort opent zich waar het zelfbeeld verdwijnt maar de idee van vrij kunnen denken blijft bestaan. Niet wij denken dan, maar ‘het’ denkt op de plaats waar wij waren.