Waar het ‘zelf’ niet is, daar kan het nieuwe intreden. De Ommekeer kan alleen plaatsvinden wanneer deze uit zichzelf komt. Dagelijks zijn wij ons bewust van een ‘zelf’ als degene die dingen doet, die ervaringen heeft en die denkt. Dit ‘zelf’ treedt op als het centrum van onze activiteit, ‘degene die door de wereld reis. Die reis door de wereld is ons leven. Leven is beleven, en we beleven het leven als een ‘zelf’. In ons dagelijkse bewustzijn is het het ‘zelf’ dat leeft. Zonder ‘zelf’ geen beleving en dus geen leven.
Maar dit ‘zelf’ staat het nieuwe, het onkenbare, in de weg. Het heeft zich ommuurd met zijn ervaringen, gedachten en voorstellingen. Binnen deze muur voelt het zich veilig en sterk en het zal er alles aan doen om deze muur, zijn bastion, in stand te houden en te versterken, omdat deze zijn voortbestaan garandeert, zoals het huisje dat bij de slak doet.
En dan is daar die uitspraak ‘Ik zal deze tempel afbreken en in drie dagen weer opbouwen. Van die tempel wordt vaak gezegd dat daarmee het lichaam wordt bedoeld en met het afbreken daarvan de dood. Maar wat hiermee bedoeld wordt is de muur van het ‘zelf’ en uiteindelijk dit ‘zelf’ zelf. Want het ‘zelf’ is de muur. Wat Jezus hier eigenlijk zegt is dat hij het ‘zelf’ zal afbreken. Niet hij als mens, want wanneer hij in een dergelijke context spreekt klinkt in hem de Christus door, zijn Christusbewustzijn.
Dus, ‘Ik, Christus, zal jouw ‘zelf’ afbreken en in drie dagen weer opbouwen’. Tijdens die drie dagen (die we misschien niet in letterlijke zin als kalenderdagen moeten opvatten maar als drie stadia) is er een tijdloos moment van niets. Het ‘zelf’ is afgebroken – en daarmee dus ook alle herinnering, alle ervaring en elk vermogen om vanuit een bewust centrum te ervaren en te denken. Er is letterlijk een niets. Er is geen zelfheid meer. Het is nacht.
In het midden van deze nacht vindt een wonder plaats, een werking treedt op die noch vooraf, noch achteraf, noch op hetzelfde moment, te begrijpen is. Alleen al omdat er tijdens dit ‘niets’ geen moment, geen vooraf en geen achteraf is. Het is de toestand die was voordat er iets was. Het is de onbegrijpbare essentie van God, die vooorafgaat aan al het ‘kunnen begrijpen’. Dit niets, deze leegte – is God.
Het mysterie is gelegen in het ‘weer opbouwen’. Dit suggereert namelijk dat er toch iets van een voortzetting is dwars door deze leegte heen. Een metamofose, een herboren worden als een Zelf. De God zoals deze aan alle schepping voorafging treedt opnieuw op, maar nu als een Zelf. Het oude ‘zelf’ was ommuurd door een door hem opgerichte tempel die het Licht van God tegenhield. Het nieuwe Zelf is het Licht dat de gemetamorfoseerde Tempel in zich draagt. Christus is de brug tussen het oude zelf dat sterven moet en het nieuwe Zelf dat geboren wordt uit dit gestorven-zijn. Zonder Christus zou er geen metamorfose maar een definitief einde zijn. Hij is de brug over de Leegte, het niets. Zonder deze brug zouden wij als persoon verdwijnen – en niet terugkeren.
Er is een spreuk van Christian Rosenkreutz die deze brugfunctie van de Christus verwoordt. Deze spreuk bestaat uit drie delen, die de ‘drie dagen’ tot uitdrukking brengen waarin wat is afgebroken weer wordt opgebouwd.
Ex deo nascimur In Christo morimur Per Spiritum Sanctum reviviscimus Uit God zijn wij geboren In Christus sterven wij Door de Heilige Geest worden wij herboren. In de zogenaamde 'Grondsteenspreuk' formuleert Rudolf Steiner deze spreuk op de volgende manier: Aus dem Göttlichen weset die Menschheit In dem Chritus wird Leben der Tod In des Geistes Weltgedanken erwachet die Seele
Wij waren geworden tot een vorm (beeld) die zijn Geest in zich droeg. Christus draagt ons al metamorfoserend over het Niets en doet ons herleven als Geest die zijn vorm (beeld) in zich draagt.
Jezus zei: De beelden zijn voor mensen zichtbaar, en het licht dat daarin is blijft verborgen in het beeld van het Licht van de Vader. Hij zal zich openbaren en zijn beeld is verborgen door zijn Licht. [Evangelie van Thomas, Logion 83]