Almacht en machteloosheid

Het onderstaande artikel is geïnspireerd door het lezen van 'Antwoord op Job' in 'Mensbeeld en godsbeeld' van C.G. Jung (Verzameld werk, deel 4).

I.

Kunnen we zeggen dat de wereld – of de schepping in het algemeen – gebaseerd is op het goede? Is de wereldschepper een louter ‘goede’ God? In dat geval zou het slechte, het ‘kwaad’ niet tot deze schepping kunnen behoren, tenzij het wordt opgevat als een soort bitter medicijn, dat door de ‘goede’ God aan de schepping is toegediend. Maar waarom zou dat medicijn dan nodig zijn aangezien een ‘algoede’ God toch alleen maar een goede en gezonde schepping kan voortbrengen? Wat gezond is heeft toch geen medicijn nodig? Gaat ‘goed’ samen met ‘macht’? Kan een God die per definitie almachtig is alleen maar ‘goed’ zijn? Immers, almacht wil zeggen dat alles voor deze macht mogelijk is. Dus zelfs als de almachtige God ervoor zou ‘kiezen’ om alleen het zogenaamd goede ten uitvoer te brengen, dan neemt dat niet weg dat deze God evenzeer de macht heeft om het kwade te doen. Als God niet tot het kwade in staat zou zijn is hij niet almachtig. Bovendien lijkt het kwaad zich niet alleen te manifesteren als een door God toegediend medicijn maar gedraagt het zich bij tijd en wijle veeleer als een zelfstandige wezenheid met een eigen kwade wil en kwade intelligentie. Als een machtig wezen heeft het zich tegenover de ‘goede God’ opgesteld. Vaak is de mens niet tegen de macht van het wezenlijke kwaad opgewassen. Een dergelijk kwaad is niet langer een  medicijn maar een dodelijk gif. Het gedraagt zich als een overdosis. Hoe kan het toedienen van een ‘overdosis aan kwaad’ verenigd worden met de wil van een ‘goede’ God? Iedereen die de gruwelen en de holocaust van de oorlog eerlijk tot zich laat doordringen moet toegeven dat hier sprake is van een autonomie waaraan het ‘goede’ totaal ontbreekt. Dit autonome kwaad heeft een dodelijke uitwerking. Het is geen door een ‘goede God’ toegediend of toegelaten middel maar het staat op zichzelf als een werking die niet wil helen maar wil pijnigen en vernietigen. Het gezegde dat het kwaad niets anders is dan een (tijdelijke of lokale) vermindering van het alom aanwezige goede (het idee van de ‘privatio bonis’) gaat hier niet op. Het kwaad is zeker geen ‘vermindering van het goede’. Want als dat zo zou zijn dan moeten we toegeven dat niet het goede maar het kwaad de onderlaag van de schepping is dat zichtbaar en werkzaam wordt zodra de ‘goede’ laag die eroverheen ligt als het ware verdund en transparant wordt. Het kwaad is geen vermindering van het goede maar het is het niet-goede. Waarom zouden we in omgekeerde zin mogen zeggen dat het goede een vermindering is van het kwaad? Dat zou zelfs een positivistische gedachte zijn, want daarmee zou erkend worden dat niet het kwade, maar het goede het fundament van de schepping vormt. Hoe dan ook, we mogen ons niet afwenden van het fenomeen van het kwaad en zullen dit moedig onder ogen moeten zien. Alleen dan kunnen we hopen de schepping én onszelf te kunnen begrijpen.

II.

Maar wat valt er te zeggen over het fundament waarop de schepping is gebouwd? Is dat het ‘goede’ of het ‘kwade’? Is de wereld waarin we leven het werk van een ‘goede God’ of juist van een ‘kwade God’?  In deze vragen drukt zich een polariteit uit die kennelijk niet alleen op de schepping maar ook op de Schepper betrekking heeft. Een antwoord op beide vragen zou kunnen zijn dat ‘goed’ en ‘kwaad’ qua oorsprong niet absoluut zijn maar voortkomen uit een éénheid die zich gespleten heeft. De gnostiek spreekt van een aan alle verschijnselen en manifestaties ten grondslag liggende totaliteit die het ‘Pleroma’ (volheid) noemt.  Binnen het Pleroma zijn alle polariteiten, dus ook die van ‘goed’ en ‘kwaad’ verbonden tot een éénheid waarvan de werking is opgeheven. De werking, ofwel de macht, is binnen het Pleroma potentieel aanwezig maar is niet manifest. De werking is er ‘opgeheven’ als gevolg van het tot een éénheid samengebracht zijn van de polariteiten. In deze éénheid is de werking weliswaar aanwezig, maar verborgen. Er is sprake van een innerlijke, in zichzelf rustende, evenwichtigheid. Zodra het Pleroma echter verwoord wordt (door een Logos) komt een tegenstellingenpaar (tweeheid) tot manifestatie. Elke Logos die manifest wordt vanuit het Pleroma is gepaard aan zijn tegenstelling: de Antilogos. Daardoor is er naast de Logos van het goede ook een Logos van het kwade. Ook de binnen het Pleroma in ‘rustend evenwicht zijnde’ werkingsmacht wordt als een tweeheid geactiveerd. Hij treedt uit het Pleroma naar buiten als enerzijds de macht van het ‘goede’ en anderzijds de macht van het ‘kwaad’. Om die reden zijn zowel het ‘goede’ als het ‘kwaad’ in het geschapene op een fundamentele wijze actief. Wanneer we voor het Pleroma de aanduiding ‘God’ of ‘Goddelijke oergrond’ gebruiken dan zullen wij moeten erkennen dat deze God ‘goed’ noch ‘kwaad’ is maar beide polariteiten als onwerkzaam gehouden machten in zich draagt. Zodra deze Godheid van de Oergrond echter als Logos scheppend wordt brengt hij zowel het goede als het kwade voort. Binnen de schepping zijn beide dus manifestaties van de Oergrond en aan elkaar gewaagd. Om die reden zijn ze ook binnen elke mens aanwezig. Iedere mens heeft als gevolg daarvan een even groot talent om het goede te doen als om het kwade te doen. In dat opzicht is hij godgelijk. Kijk maar eens naar wat er van een in vredestijd ‘goede’ mens kan worden als hij in een oorlogssituatie belandt en zich belaagd weet door ‘vijanden’, of als hij zich bedreigd voelt door een andere etnische groep.

III.

Het kwaad manifesteert zich in de wereld als gevolg van een zelf-identificatie met het ‘goede’. Elke oorlog wordt aangevoerd door leiders die denken dat het goede aan hun kant staat. De zogenaamde vijand is altijd degene die met het kwaad verbonden is en daarom bestreden moet worden. De fanatieke godsdienstbelijder is ervan overtuigd dat de God die hij vereert de enige goede en ware is zodat hij namens die God de aanbidders van andere goden te vuur en te zwaard mag bestrijden. Zo kan zelfs het martelen of doden van iemand anders als ‘goed’ worden opgevat. In naam van het goede zegeviert het kwaad. Goed en kwaad horen bij elkaar als een pleromatisch tegenstellingspaar. Het heeft geen zin om als aanbidder van wat wordt ingebeeld als zijnde het ‘goede’ het ‘kwaad’ te bestrijden. Daardoor zal het kwaad alleen maar groeien. Een beeld van het goede kan niet bestaan zonder dat in iets anders het kwaad zich afbeeldt. Men kan het kwaad niet uit de wereld doen verdwijnen door het te bestrijden maar door het niet te doen. ‘Wie het zwaard trekt zal door het zwaard gedood worden’. Het grootste kwaad komt voort uit het idee dat wat men zelf ‘goed’ vindt beschermd moet worden tegen het ‘kwaad’ (d.w.z. het vijandige) dat het bedreigt.
Door het goede op éénzijdige wijze als een absolutisme te denken, te vereren en te verdedigen brengt men het Pleroma uit evenwicht. Om dit evenwicht te herstellen reageert het Pleroma met het oproepen van het éénzijdige kwaad. In het Bijbelboek ‘de Openbaring van Johannes’ ofwel de ‘Apocalyps’ wordt daarom elke manifestatie van het ‘goede’ gekoppeld aan een manifestatie van het ‘kwade’ dat er de keerzijde van is. Beide horen bij elkaar. Wat er moet gebeuren is het herstel van het evenwicht tussen beide. In de ongemanifesteerde  toestand van het Pleroma, waar elk tegenstellingenpaar tot een éénheid is verbonden, is de machtswerking geneutraliseerd. De almacht is in rust. In de gemanifesteerde toestand, dat wil zeggen binnen de schepping, zijn de tegenstellingsparen tot elkaar wederzijds bestrijdende machtsblokken geworden.  Het bereiken van een ‘machtsevenwicht’ is niet de oplossing. We denken ‘vrede’ bereikt te hebben door het wederzijdse bezit van massavernietigingswapens. Een dergelijk machtsevenwicht leidt echter tot een catastrofe wanneer het éénzijdig verbroken wordt. De strijd der machtsblokken kan pas worden opgeheven als in hun midden de machteloosheid gaat staan. De machteloosheid brengt vrede. Er bestaat een bekend en helaas vaak misbruikt woord voor deze machteloosheid: de Liefde. In de Liefde kan het Pleroma openbaar worden zonder het conflict der tegengestelde machtsblokken. Liefde is de almacht van de machteloosheid. Christus hing machteloos aan het kruis en werd daardoor de Vredesvorst. Liefde is geen éénzijdige goedheid. Liefde is datgene wat goed en kwaad op een hoger (niet conceptueel) niveau dan waarop deze zich in de wereld manifesteren tot een verzoenende éénheid verbonden houdt. Liefde is het evenwicht tussen de manifestaties van het goede en hun tegenpool, het kwade. De liefde is ‘de weg die hoger is dan al het andere’. Zij stijgt uit boven het louter ‘goed doen’ en ‘rekent het kwade niet aan’. Zij ‘verdraagt alles’. (Paulus, Kor. I, H.13).

IV.

Wanneer we daarom stellen dat God ‘goed’ is brengt het Pleroma onvermijdelijk ook een kwade God voort. Zouden we dat uitgangspunt verbinden met het ‘Enig’ zijn van God dan impliceert dat een God die zowel goed als kwaad is. Een waarlijk Ene en innerlijk niet verdeelde God kan daarom alleen maar een God van Liefde zijn. Zijn almacht komt voort uit zijn machteloosheid. Misschien is de Goddelijke Oergrond, die de Vader wordt genoemd, inderdaad wel een Godheid die het goede en het kwade als potentie in zich draagt. Het Oude Testament getuigt van een dergelijke vrees inboezemende God. Uit de wens van deze God om van zijn innerlijke gespletenheid verlost te worden – om geheeld te worden – is als een ‘ééngeboren’ Zoon de Christus geboren die de missie heeft om de machteloosheid van de Liefde tot goddelijke proporties te verheffen. Daarom wordt de Christus uitgebeeld als een onschuldig en machteloos Lam. Hij is het Lam Gods. De missie van Christus kan alleen in de wereld, in het spanningsveld tussen goed en kwaad, vervuld worden. Dit is het domein van de mensheid. Daarom heeft Christus zich met de mensheid moeten verbinden om de missie van de godswording der Liefde ten uitvoer te kunnen brengen. Wat bestemd is om uiteindelijk tot Goddelijke proporties uit te groeien is als een kleine kiem in de mensheid gezaaid. Maar waar de mens, hoe klein ook, waarlijk in de Liefde is, daar groeit de ‘nieuwe God’, de Mensengod in hem.

In hun manifestatie zijn het goede en het boze twee tegenovergestelde machten die echter een gemeenschappelijke achtergrond hebben: de pleromatische éénheid van de oergrond. Ook de Liefde heeft zijn pleromatische partner: de Haat. Wat het goede vóór heeft op het kwade is de Liefde. Het goede is geneigd tot de Liefde, het kwade tot de Haat. De Logos is een liefdeswezen; zijn tegenstelling, de Antilogos is haatdragend. Omdat de Liefde ‘een weg is die hoger is dan al het andere’, zal het goede het kwade altijd moeten overwinnen – mits het de Liefde kent. Het machteloze riet is bestand tegen de stormvlagen – omdat het buigen kan.

  • 28 november 2022