De drie werelden

In de Proloog van het Evangelie naar Johannes[i] wordt op dichterlijke wijze beschreven hoe de Geest als principe aan de oorsprong staat van al het bestaande. Er wordt gesproken over een ‘Oerbegin’ waarin een ‘scheppend Woordwezen’ werkzaam was waardoor ‘alles geworden is’. Er is in de schepping, zo zegt de Proloog, niets aanwezig dat niet ‘door het Woord is ontstaan’. Het Woordwezen is dus het scheppingsprincipe; het is het ‘formulerende’, ‘vormgevende’. Verwoording is vormgeving.  Met de uitdrukking ‘Oerbegin’ wordt niet een ‘eerste begin’ in tijdelijke zin bedoeld maar het beginsel van al wat bestaat. Het is de Oorspronkelijkheid, de oertoestand van al het bestaande. In Trinitarische zin verwijst deze oertoestand, datgene wat doet bestaan (de bestaansgrond), naar de ‘Vadergod’. De gnostische term voor deze oertoestand is ‘Pleroma’. Zonder dit Beginsel zou er niet van een ‘bestaan’ gesproken kunnen worden. Het Pleroma kan opgevat worden als een toestand van leegte én volheid. Deze bevat alles maar niets daarvan is nog gemanifesteerd. Daarom kunnen we zeggen dat de oertoestand nog niets concreets bevat terwijl hijzelf toch volkomen concreet is. Het wezen van de oertoestand is een Oergrond van volkomen stilte: hij is onbenoemd. In deze stilte is ook het Woord, als mogelijkheid tot benoemen, nog verborgen. Het heeft zich nog niet gemanifesteerd. De Proloog beschrijft dan hoe als eerste het Woordwezen zich manifesteert uit de Oergrond. Het Woord is een zelfmanifestatie van de Oergrond. De Oergrond wordt zelf als het ware ‘sprekend’, innerlijk hoorbaar en dus innerlijk manifest. Binnen de Oergrond ontstaat een klank die niet uiterlijk hoorbaar is. In de Oergrond begint het Woord te spreken en de Oergrond ‘hoort’ dit ook zelf. Daarom is het Woord het begin van het zelfbewustzijn van de Oergrond. Deze eerste manifestatie van de Oergrond is een groot mysterie: het is alsof de Oergrond zichzelf uitspreekt als het Woordwezen dat tot hem spreekt. Daarom wordt dit Woordwezen ‘de door en uit de Vader verwekte Zoon’, of ook wel de ‘ééngeborene uit de Vader’ genoemd. De Zoon spreekt weliswaar tot de Vader maar in Hem is het toch de Vader zelf die spreekt. In de Proloog heet dit ‘en het Woordwezen was bij God, en het Woordwezen was God’. Dit betekent: het Woordwezen was weliswaar de Oergrond zelf, maar tevens iets dat van aangezicht tot aangezicht met de Oergrond stond. Het Woord maakte zich los van de Vader maar bleef toch in de Vader. De schepping begon doordat het Woordwezen zich ten opzichte van de Oergrond zodanig opstelde dat het deze kon benoemen. Wanneer het Wereldwoord zich als ‘het spreken van de Vader’ richt tot de Vader is dit het begin van de schepping. Schepping is manifestatie door verwoording. De schepping is de benoemde en daardoor tot openbaring gebrachte leegte van de Oergrond. Omdat de schepping uit het Woord voortkwam en het Woord in de Vader bleef was de schepping deel van de Vader. Als manifestatie van het Woord was de schepping in wezen goddelijk. Toch heeft zich een ontwikkeling voltrokken waardoor de schepping van zijn goddelijke oorsprong, van de intentie en het wezen van het Woord is losgeraakt. In de Proloog heet dit: ‘En het Licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen.’ Om dit uit te leggen moeten we nader naar het verwoordings- of manifestatieproces kijken.

Wat er in eerste instantie bij de verwoording van het Pleroma optreedt is niet zozeer de manifestatie van concreet afgebakende vormen en gestalten, maar van bepaalde energetische velden (machten of krachten). De concrete vormen en gestalten ontstaan pas in tweede instantie  als gevolg van de manifestatie van deze energetische geestvelden binnen de beperkingen van ruimte en tijd. Het ongemanifesteerde Pleroma is innerlijk vol werkingsmacht. Dit is de oermacht (potentie) die in het wezen van de Vader verborgen ligt. Het Zoonsprincipe (de Pantocrator) externaliseert door toedoen van het scheppingswoord dat het binnen het Pleroma spreekt de werkingsenergie die in het Pleroma verborgen lag. Het is deze werkingsenergie die manifest wordt als het Geestveld. Het Zoonsprincipe ofwel de Logos is het ‘spreken van het Vaderprincipe’. Het is de innerlijke activiteit waardoor het Pleroma in uiterlijke zin manifest wordt. In de Zoon wordt het innerlijk van de Vader zichtbaar, openbaar. Het scheppingswoord geeft als het ware een naam aan de in het Pleroma verborgen liggende werking waardoor deze zich manifesteert als Geest die vorm zoekt in de substantie. Dit wordt in het evangelie de ‘vleeswording van het Woord’ genoemd.

Met betrekking tot het Pleroma en zijn manifestatie als ‘schepping’ kunnen we drie stadia onderscheiden. Allereerst de ongemanifesteerde of innerlijke toestand waarin geen vormen of concepten aanwezig zijn maar waaruit wel al het mogelijke gemanifesteerd kan worden. Dit is de ‘lege matrix van het bestaan’. Deze primaire toestand van het Pleroma, de ‘Vadergrond’, is niet waarneembaar, ook niet met geestelijke zintuigen. Hij is zelf hoger dan de Geest, want de Geest is zijn eerste manifestatie. Een allesomvattende Eenheid, een Eén-zijn, herbergt de ‘almacht’ van het Vaderlijke principe, echter niet als goddelijke werking doch als goddelijke potentie. De Oergrond is louter vermogen. Niets is er uit ontstaan maar alles kán er uit ontstaan. Dit is de alomvattende toestand van de ondoorgrondelijke Essentie van alle bestaan in verleden, heden en toekomst[ii].

Het tweede stadium is dat van de Zoon of het Woord. Door de Zoon wordt de Naam van het Pleroma uitgesproken waardoor dit zich-manifesterend werkzaam wordt. De Zoon is de ‘Naamgever’, de primaire activiteit van het Pleroma. De Vader is de rust waarin alles verborgen ligt en de Zoon is de bewegende energie van de expressiviteit. Door het uitspreken van het Woord is de rustende scheppingspotentie (‘Potens’) actief geworden (‘Agens’).

Wat het Woord of de Logos op deze manier als Zoonsprincipe heeft uitgesproken is de goddelijke intentie tot manifestatie van het universeel goede. Dit universeel goede is niet hetzelfde als het zogenaamd ‘goede’ dat binnen de dualistische schepping het tegenovergestelde vormt van het zogenaamd ‘slechte’. Het universeel goede overstijgt het dualisme en heeft geen conceptuele of emotionele lading. Het valt daardoor buiten het bereik van het ego met zijn dualistische denken. Het egobewustzijn beweegt zich in het bereik van ‘goed versus slecht’, het goede van het Logoswoord gaat daar bovenuit. De Godheid streeft naar een in universele zin goede schepping, dat wil zeggen een schepping die de in het Logoswoord uitgesproken intentie volledig tot uitdrukking en verwerkelijking brengt. Deze intentie, die voor de schepping zelf verborgen blijft, is de voortgang van Gods eigen wording die zich voltrekt in de sfeer van de Liefde. Langs de weg van de manifestatie is de schepping een fase in Gods wording. Anders geformuleerd: het Pleroma vernieuwt zichzelf via het tussenstadium van manifestatie in ruimte en tijd.

Het derde stadium van deze pleromatische cyclus is er op gericht om datgene wat in de dualiteit gemanifesteerd was weer naar een in pleromatische zin evenwichtige toestand te verheffen, de ‘door liefde gedragen vrede’. Hierdoor maakt het Pleroma een transformatie door waarbij God ‘zijn eigen diepten peilt. De wereldschepping in zijn totaliteit is te beschouwen als een ‘incarnatie’ van het Pleroma opdat dit van daar uit ‘wedergeboren’ kan worden. Deze pleromatische wedergeboorte is de intentie van de grote drievoudige cyclus waarvan de schepping het tweede stadium vormt.

Binnen deze cyclus is echter een verstoring opgetreden door de manifestatie van wat het ‘boze’ of het ‘kwaad’ genoemd wordt. De Godheid of pleromatische wezenheid heeft door het scheppingswoord datgene gemanifesteerd waarvan Hij ‘overzag dat het goed was’. Dit is de goddelijke intentie die de Logos heeft uitgesproken, het universeel goede. In dit Logoswoord lag het doel besloten van een schepping waarin harmonie en vrede heerst tussen de onvermijdelijke contrasten (‘de leeuw zal neerliggen met het lam’).[iii] Nu is het zo dat elke pleromatische manifestatie ook zijn tegenovergestelde polariteit oproept. Deze wordt als het ware uiterlijk werkzaam doordat zijn expliciet verwoorde tegenstelling dat ook werd. Hierdoor blijft het evenwicht dat aanvankelijk binnen het Pleroma verborgen lag binnen de manifestatie gehandhaafd. Het is de universele karmische wet die geldt voor alle manifestaties, ook voor de manifestaties van het goddelijke Woord. Als gevolg van deze pleromatische Wet heeft als wederhelft of echo van het Logoswoord ook een ‘omgekeerd Logoswoord’ geklonken. Zo werd de schepping ‘binnen de Wet gesteld’. Terwijl in het oorspronkelijke Logoswoord de één makende vrede tussen alle manifestaties beoogd werd (het ‘universeel goede’) wilde zijn pleromatische echo juist de verdeeldheid (het ‘universeel boze’) bewerkstelligen. Het optreden van het boze is dus een gevolg van de pleromatische Wet. De Logos kan worden opgevat als het principe van een in eenheid met de Vader verbonden blijvende schepping. Hij is de Demiurg (architect) van de eerste wereld die als doel heeft de wording van de Geestmens die bezield wordt door de Christuskracht die één is met de Vader. Het Christuswezen is de uitvoerder van het Logoswoord. Het is doordrongen van een volkomen offerbereidheid: het offert zijn wezen op aan de wil van de Vader om het goede Logoswoord te verwerkelijken. Christus spreekt met betrekking tot het Logoswoord dat hij van de Vader heeft ontvangen: ‘Niet mijn eigenwil, maar Uw wil geschiede’. Zijn pleromatische opponent daarentegen zoekt niet de wil van de Vader maar zijn eigen wil, losstaand van de wil van de Vader. Hij wil het Logoswoord op zichzelf betrekken om daarmee de macht van de Vader in bezit te krijgen. Deze opponent van de Logos die zijn eigenwil tegenover de wil van de Vader plaatst is de Antilogos of Antichrist. Christus’ wil is geheel gericht op de verwerkelijking van de wil van de Vader. De Antichrist wil door middel van het toegeëigende Logoswoord een schepping voortbrengen waarin hij als kosmisch Ego de alleenheerser is. Hij wil de verbinding tussen de schepping en de Vaderlijke Oergrond verbreken. Dit wezen is de Demiurg (architect) van de tweede wereld, het dualistische wereldbestel dat net als hijzelf pretendeert los te staan van de eenheid met de Vader. Omdat deze tweede wereld los staat van de Vader en dus van het Pleroma heeft hij geen fundament in de Waarheid. De Antilogos schept een onwerkelijke wereld waarin hij zelf de ‘Waarheid’ wil zijn. De eerste wereld wordt gekenmerkt door de harmonische éénheid die aan al zijn manifestaties ten grondslag ligt, de ‘gemeenschap in Christus’; de tweede wereld wordt gekenmerkt door verdeeldheid en versplintering. De dualistische tweede wereld met al zijn conflicten is in feite een onware wereld die zijn ‘waarheid’ moet ontlenen aan Degene die zich tegen de Vader verzet. Een opgelegde ‘waarheid’ is echter altijd onderdrukkend en onvrij makend. Opgelegde ‘waarheid’ is dictatuur. In de kosmos van Christus werkt het éénmakende woord in vrijheid van binnen uit. In de kosmos van de Antichrist werkt het tot éénheid verplichtende dictaat van buiten af. Het werkt als een keurslijf dat de wereld binnen een wettelijk stramien drukt. In de opgelegde ‘waarheid’ heersen de krachten van het boze. De harmonie die kenmerkend is voor de schepping van de Logos wordt in de wereld van de Antilogos vervangen door het conflict. De eerste wereld wordt bevolkt door de wezenshiërarchie van de Geest, de engelensferen. Alle wezens die in deze wereld onder de Logos vallen zijn één met het goddelijke principe. De tweede wereld is een ontgeestelijkte, geestloze wereld. Hij is opgebouwd uit grofstoffelijke (materiële) constructies. In deze wereld is geen leven. Hij werkt vijandig in op de eerste wereld welke hij niet begrijpt en daarom haat. Zoals het geluid van een echo zich in tegenovergestelde richting beweegt ten opzichte van het oorspronkelijke geluid werkt de Antilogos in een aan de intenties van de Logos tegenovergestelde richting. Alles wat de Logos beoogt probeert de Antilogos met zijn eigen kosmos weer ongedaan te maken. Omdat de machten van de tweede wereld op onwaarheid berusten kunnen zij de eerste wereld, die door de engelenhiërarchieën verbonden is met de Vader der Waarheid, niet schaden.

Het bijzondere van de mens is nu dat deze verbonden is met beide werelden. De mens ontleent zijn constitutie aan een ‘tussengebied’ waarin beide werelden elkaar overlappen. Daarom heersen in de mens zowel het geestelijke leven als de stoffelijke dood. Hij heeft als het ware twee kernen: een geestkern (monade) die hem verankert in de eerste wereld en een stofkern (ego-atoom) die hem verankert in de tweede wereld. Binnen de mens zijn beide kosmoi aanwezig, die van de Logos en die van de Antilogos. Via de inwerkingen die via de stofkern van de mens vanuit de tweede wereld bij hem binnendringen proberen de Antilogos en zijn hiërarchie van demonen hem zijn deelachtig-zijn aan de eerste wereld en daarmee zijn eigen waarheid te doen vergeten. De tweede wereld dreigt zo het bewustzijn van de eerste wereld te verduisteren. Daardoor bestaat het gevaar dat de mens voor wat betreft zijn verdere ontwikkeling steeds meer met de tweede wereld verbonden raakt en daardoor uit de Logossfeer weg dwaalt. Dit wordt de ‘val in de materie’ of de ‘dood der materie’ genoemd. De tweede wereld is niet op waarheid gefundeerd omdat deze voortkomt uit de wil om zich van de Vadergrond los te maken. Bezien vanuit de eerste wereld is het een illusoire wereld. Bezien vanuit de tweede wereld is het echter de werkelijkheid. Veel van wat er in deze wereld plaatsvindt is een afspiegeling van wat er in de eerste wereld gaande is. De geestelijke ontwikkelingen die in de eerste wereld uitgaan van het Logoswoord spiegelen zich in de tweede wereld af als een strijd tussen ‘goed’ en ‘kwaad’. Deze strijd is een gevolg van de dualiteit die de tweede wereld kenmerkt en het ontbreken van de Liefde, het principe van de eerste wereld. Daardoor wordt het universeel goede uit de eerste wereld tot een gespletenheid in de tweede wereld.

Aan het begin van onze jaartelling is het Logosdoel in Jezus Christus in geestelijk-historische zin op de aarde in vooruitlopende zin verwerkelijkt. Het Logoswoord is toen ‘vlees geworden’, dat wil zeggen: in het mens-zijn gemanifesteerd. De realisatie van het doel is ruim tweeduizend jaar geleden als ‘toekomstwoord’ in het ‘Nu’ gevestigd. Hierdoor werd het faillissement van de Antilogos bij voorbaat bezegeld. Door deze gebeurtenis die geestelijk én historisch was is het einddoel van de menswording in concrete zin met de aarde verbonden, zowel in de eerste wereld áls in de tweede wereld. Beide wereldmanifestaties zijn als gevolg daarvan door de universele Liefde met elkaar verbonden en verzoend. Het door Jezus Christus ondergane lijden was de ‘reflectie’ van de in de eerste wereld voltrokken verzoenende daad (het ‘Laatste Avondmaal’) in de tweede wereld, het bereik van de Antilogos (Golgotha).  Het persoonlijk bereiken van dit doel – de ‘navolging van Jezus Christus’ – is echter nog steeds de individuele aangelegenheid van elke mensenziel. En daarvoor is de persoonlijke bijstand van Christus nodig omdat de Antichrist zich tegen zijn onvermijdelijke nederlaag met hand en tand zal blijven verzetten.

In het tweede stadium van de pleromatische wordingscyclus zijn de intenties van de Logos en de Antilogos dus overeenkomstig de pleromatische wet van manifestatie tegenover elkaar komen te staan. Deze tegenstelling past echter binnen het goddelijke plan. De mens kon hierdoor namelijk zijn in het eerste stadium beoogde harmonische woonplaats in het enigheidsdomein van de Vader-Logos tijdelijk verlaten door te incarneren in het dualistische, conflictueuze domein van de Antilogos. Daar kon hij begiftigd worden met het teken van de Antilogos: het ego. Met dit ego ervoer de mens weliswaar het conflict tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ en de invloed van het boze maar tegelijkertijd gaf dit hem een mate van bewustzijnsautonomie die in het enigheidsdomein van de Vader-Logos (het eerste stadium) niet mogelijk geweest zou zijn. In het rijk van de Antilogos kon de mens zich van God los voelen en zich daardoor een ‘zelf’ voelen. Dit zelfgevoel moest hij echter bekopen met het verlies van het goddelijke éénheidsbeleven. Daardoor werd de mensenziel blootgesteld aan het gevaar dat deze via het ego geheel in handen van de Antilogos zou komen te vallen. Deze kon via het ego als het ware een haak in de mensenziel slaan. En dit deed hij dan ook met als onmiddellijk gevolg pijn en angst. Om dit gevaar af te wenden heeft de Vader-Logos een afgezant naar het domein van de Antilogos gezonden om daar de condities te scheppen waardoor de mens zijn zelfbewustzijn weer los kon maken van het ego en kon baseren op een hernieuwde verbinding met de harmonieuze eenheidssfeer van de Vader-Logos. Deze afgezant is de Christus die in verbinding met de mens Jezus het opstandingslichaam heeft voortgebracht. Door binnen het domein van de Antilogos tegen alle weerstand in de Christusverbinding vrijwillig aan te gaan en een Jezusmens te worden kan voortaan iedere mens zijn wezensautonomie redden uit de sfeer van de Antilogos en verheffen tot de sfeer van de Vader-Logos. Deze daad is de Ommekeer waardoor het derde stadium van de pleromatische scheppingscyclus wordt ingezet: de ‘terugkeer naar de Vader’ in het bezit van doorchristelijkte wezensautonomie, dat wil zeggen als ‘Mensen-Zoon’. Zo draagt de mens bij aan Gods eigen wording waarvan de mensheidswording binnen de dualiteit een noodzakelijke maar riskante fase is. In de hoedanigheid van een worstelende en lijdende mensheid ontwikkelt de Godheid zich langs de weg van schepping, vernietiging en herschepping tot een nog hoger niveau. Dit hogere goddelijke niveau is het in de liefde openbaar geworden Pleroma.

Gedurende de derde fase van de pleromatische wordingscyclus zal de dualistische schepping geheel door liefdewerking doordrongen worden. Dit proces gaat gepaard met een ‘ontharding’, een transparant worden van de materie. Dit proces, waarbij de hardheid als het ware wordt opgelost in het liefdeselixer,  maakt wederzijdse doordringing van de polariteiten mogelijk. Als gevolg daarvan zullen deze niet langer elkaars opponenten zijn maar zullen zij elkaar gaan omarmen als uiterlijk verschillende uitstralingen van éénzelfde fenomeen dat als het ware in hun midden ligt. Dit midden dat de polariteiten als de armen van een kruis met elkaar verbindt is het liefdeswezen. De liefde bewerkt op alchemische wijze een wederzijdse transformatie van de polariteiten waardoor hun conflict zoals dat in de grofstoffelijkheid bestond wordt opgelost. Het is het huwelijk tussen de polariteiten waardoor ‘de twee één worden’. De oplossing van de polariteiten van de tweede wereld in het liefdeselixer van het Christuswezen bewerkstelligt de verlossing van de mens uit de tweede wereld en diens betreden van de derde wereld, de liefdeswereld.

Omdat dit alles binnen de context van een werkelijke vrijheid zal moeten plaatsvinden zal het deel van de mensheid dat willens en wetens opponent van deze transformatie wil blijven daarin niet gehinderd kunnen worden. Dit deel zal echter uiteindelijk door eigen toedoen uit het domein van de Logos gestoten worden en zijn weg door de kosmos van de Antilogos moeten vervolgen. Er zal dus een scheiding binnen de mensheid plaatsvinden die op een gegeven moment onomkeerbaar gaat worden.

Het is in het derde wordingsstadium aan de mens om zijn Godheid te openbaren. Dat zal geschieden door de openbaring van de Helende Geest vanuit de mensenziel. Deze kan als Gnosis tot de ziel toetreden wanneer die eenmaal door doorchristelijking ego-loos is geworden. Dan zal door de Christus de Heilige Geest die ‘alles leren zal’ in de ziel gezonden worden. De Heilige Geest is de spirituele intelligentie van het Woord die de mens in navolging van de opgestane Christus-Jezus tot Geestmens zal maken. In de Geestmens is de Vadergod geopenbaard. De realisatie van deze menselijke Godsopenbaring wordt gevoed en geleid door de geestelijke liefdesintuïtie met wat Christus-Jezus voor de mensheid heeft geïnitieerd: de hernieuwde openbaring van de Vadergod door de Heilige Geest. Christus-Jezus heeft na zijn ‘nederdaling ter helle’ de Vadergod vanuit de diepten omhoog strevend geopenbaard. Niet vanuit de hemelen (ex Alto), maar vanuit de diepten (de Profundis) zal de levenshernieuwing van het ten dode afgedaalde plaatsvinden. De intuïtie met het Zoonsbeginsel vraagt voor elke mens in navolging van Christus-Jezus een ‘nederdaling ter helle’, dat wil zeggen: een volledig bewuste confrontatie met zijn eigen onderbewuste diepten die overstromen in de diepten van de wereld. Geen mens zou dat alleen kunnen volbrengen. Maar Christus-Jezus is ons daarin voorgegaan en heeft de weg naar de hellewereld én de terugweg daaruit voor ons gebaand. Christus kan ons vóórgaan in onze eigen diepten – tot in onze persoonlijke hel – en daar onze individuele verlossingsimpuls planten. Want onze verlossing is pas volledig wanneer deze begint in onze eigen hellegrond, daar waar de ketens liggen die ons aan de materie gekluisterd houden. Hij is door zijn eigen lijden, dood en opstanding zélf de Weg geworden, de weg der opstanding uit de diepten. Hem omarmend kunnen ook wij deze weg naar de diepten en terug opwaarts tot in hemelhoogten gaan. Het licht van Christus kunnen wij aanvaarden en als een ‘wapenrusting’ opheffen tegen de machten van de hel en het zal hen verlammen en verblinden. Het is het licht dat ons vóór zal gaan en ‘de weg terug’ zal wijzen. Het licht van Christus straalt niet zozeer vanuit de leer maar vanuit de daad van Christus-Jezus die hem tot de universele Godmens heeft gemaakt. Deze daad moet het voorbeeld en de motivatie voor onze daad, voor ons handelenworden. Dan verbinden wij ons met de Levensboom die weliswaar geplant is in de diepten maar welks kroon tot in de hemelen reikt. De levensweg in Christus-Jezus voert de mensheid én de aarde naar een in liefde-evenwicht openbaar geworden Pleroma: de in mensenliefde geopenbaarde Vadergod.  

De schepping die in het eerste stadium ‘van boven naar beneden’ werkte, waarbij de Godheid de mens uit zich openbaarde (‘Ex Deo Nascimur’), is in het tweede stadium door de dood van het ego en het opstaan van het nieuwe ‘zelf’ in Christus (‘In Christo Morimur’), omgekeerd naar een ‘van beneden naar boven’ werkende helende herschepping waarin de mens zijn Godheid zal openbaren (‘Per Spiritum Sanctum Reviviscimus’).

Christus is het uit de ‘eerste wereld’ (de sfeer van de Vader) stammende principe dat in de sfeer van de ‘tweede wereld’ (het werkterrein van de Antilogos) is afgedaald om daar de grondsteen van de ‘derde wereld’ (de wereld van de Godmens of Geestmens) te leggen. Op deze grondsteen kunnen wij de tempel van ons nieuwe geestelijke mensenwezen bouwen. De Godmens is de architect van deze ‘derde wereld’. Hij is Hiram, de bouwmeester van de tempel. De drie stadia van Wording kunnen worden gerepresenteerd door een ‘U’-vorm. De linker tak van deze ‘U’ is de neergaande lijn van het ‘Ex Deo Nascimur’. Dit ‘uit God geboren worden’ is een mineraal kristallisatieproces, een zoutvorming. De rechter tak van de ‘U’ is de opgaande lijn van het ‘Per Spiritum Sanctum Reviviscimus’. Dit ‘herleven in de Heilige Geest’ is een vergeestelijkingsproces dat met lucht en vuur gepaard gaat. Dit is de vuurdoop. De horizontale verbinding tussen beide opstaande delen van de ‘U’ is een oplossingsproces dat zich in het waterelement voltrekt. Hier vindt de ‘waterdoop’ plaats, het onderdompelen in de rivier van de horizontale tijdsstroom (reïncarnatiecyclus). De open bovenzijde van de ‘U’ is het Pleroma. Dit is de oorspronkelijke (links) en de toekomstige Eénheid (rechts), de Alpha en de Oméga.


[i] Joh. 1

[ii] ‘Ik ben de Alfa en de Oméga, spreekt de Goddelijke Heer, de Tegenwoordige en de Verledene en de Komende, de Alomvattende’. (Op.1)

[iii] ‘Een wolf zal bij een lam verblijven, een luipaard bij een geitenbok neerliggen, een kalf, een jonge leeuw en gemest vee zullen bij elkaar zijn, een kleine jongen zal ze drijven. Koe en berin zullen samen weiden, hun jongen zullen bij elkaar neerliggen. Een leeuw zal stro eten als het rund. Een zuigeling zal zich vermaken bij het hol van een adder, en in het nest van een gifslang zal een peuter zijn hand steken. Men zal nergens kwaad doen of verderf aanrichten op heel Mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis van de Heere, zoals het water de bodem van de zee bedekt.’ (Jesaja 11:6-9)

Deze toestand beschrijft niet alleen de oorspronkelijke intentie van het goddelijke scheppingswoord, maar ook de toestand die zal ontstaan nadat het oude dualiteitsconflict in de nieuwe schepping zal zijn overwonnen.


[i] Joh. 1

[ii] ‘Ik ben de Alfa en de Oméga, spreekt de Goddelijke Heer, de Tegenwoordige en de Verledene en de Komende, de Alomvattende’. (Op.1)

[iii] ‘Een wolf zal bij een lam verblijven, een luipaard bij een geitenbok neerliggen, een kalf, een jonge leeuw en gemest vee zullen bij elkaar zijn, een kleine jongen zal ze drijven. Koe en berin zullen samen weiden, hun jongen zullen bij elkaar neerliggen. Een leeuw zal stro eten als het rund. Een zuigeling zal zich vermaken bij het hol van een adder, en in het nest van een gifslang zal een peuter zijn hand steken. Men zal nergens kwaad doen of verderf aanrichten op heel Mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis van de Heere, zoals het water de bodem van de zee bedekt.’ (Jesaja 11:6-9)

Deze toestand beschrijft niet alleen de oorspronkelijke intentie van het goddelijke scheppingswoord, maar ook de toestand die zal ontstaan nadat het oude dualiteitsconflict in de nieuwe schepping zal zijn overwonnen.

  • 27 maart 2024