Overal en toch nergens
Wat wij in de dagelijkse beleving als ons ‘zelf’ ervaren lijkt los te staan van de verschijnselen. Het lijkt een op zichzelf staand ervaringscentrum te zijn, dat eveneens op zichzelf staande ‘verschijnselen’ waarneemt en overdenkt. ‘Zelf’ en ‘wereld’ lijken met elkaar in conflict te zijn als twee tegengestelde polen met tegenstrijdige belangen. Het ‘zelf’ wil de wereld beheersen, de wereld lijkt het ‘zelf’ weliswaar te willen voeden en onderhouden, maar dat slechts gedurende een beperkte tijd. Deze conflictsituatie tussen ‘zelf’ en wereld is voor het ‘zelf’ een voortdurende bron van angst, waardoor het alles in het werk zal zetten om zich te verdedigen, in stand te houden. Maar juist deze zelfverdediging ondermijnt de voedende en onderhoudende capaciteiten van de wereld. Bovendien strekt dit conflict zich ook uit tot andere ‘zelven’, die vanuit het perspectief van het ‘eigen zelf’ tot de wereld behoren en dus eveneens potentieel vijandig zijn.
Er is echter geen ‘zelf’ dat een ‘wereld’ waarneemt, overdenkt en daaraan gevoelens overhoudt, vreugdevol of pijnlijk. Elke interactie van ‘zelf’ en ‘wereld’ of van ‘eigen zelf’ en ‘een ander zelf’ is een emanatie van een centrale werkelijkheid die het enig werkelijk zijnde is. Deze werkelijkheid komt overal drieledig tot uitdrukking, namelijk als twee polariteiten die verenigd worden door een interactie. Beide polen alsmede hun interactie vormen een éénheid (‘drie-eenheid’) die het feit is. Want noch de ene pool (‘waarnemend zelf’), noch de andere pool (‘waargenomen, gevoeld of gedacht verschijnsel’), noch de interactie tussen beide polen (waarneming, beleving, gevoel, gedachte) zijn op zichzelf genomen werkelijk (autonoom, bestaand), want elk van de drie is alleen werkelijk in samenhang met de andere twee.
Wanneer ik op afstand de blauwe bergen waarneem, dan zijn noch ‘ik de waarnemer’, noch ‘de blauwe bergen op afstand’, noch mijn verwondering daarover op zichzelf genomen feitelijk. Het feit is datgene wat zich opent als deze drieheid. Een andere waarneming, verbonden met een ander ‘zelf’, van de groene bomen die de nabij zijnde berghelling bedekken, is eveneens een feit. Deze feiten zijn slechts twee van de oneindige en onuitputtelijke aantallen mogelijkheden van drievoudige manifestaties van Hetzelfde en als zodanig feitelijk een spel van verhoudingen. Nergens is er een berg, nergens is er een waarnemer, nergens is er de waarneming van de berg. Hetzelfde is overal en nergens.
Het ‘zelf’ in de zin van ‘onze eigenheid’ heeft geen permanentie. In elke emanatie van Hetzelfde ontstaat en vergaat er weer een ander ‘zelf’, alsmede een andere ‘waargenomenheid’ en een andere ‘beleving’. Bovendien hebben de emanaties van Hetzelfde geen duur. ‘Duur’ is een eigenschap van Tijd. Tijd houdt de drie aspecten van elke emanatie vast. Tijd voegt aan de emanaties van Hetzelfde ‘blijvendheid’ toe. Naast de Ruimte die de die aspecten van de emanaties een ‘plaats’ geeft is er de Tijd die ze een ‘bestaan’ geeft. Wat Ruimte is en wat Tijd is kan niet verwoord worden. Ruimte is niets anders dan Ruimte en Tijd is niets anders dan Tijd. Woorden zijn verwijzingen en wat verwijst is niet hetzelfde als waarnaar verwezen wordt. Wat werkelijk is heeft geen verklaring nodig om begrepen te kunnen worden. Wat wij ervaren als ‘onszelf’ is een groepering van door Tijd vastgehouden verschillende ‘zelf’-manifestaties van Hetzelfde. Het bestaat letterlijk uit ‘verleden Tijd’. Het ‘zelf’ dat optreedt binnen een drie-ene manifestatie van hetzelfde is echter tijdloos, nieuw. Dát ‘zelf’ is de werkelijke waarnemer die één is met de ‘waarnemingsactiviteit’ en het ‘waargenomene’ van een drie-ene manifestatie van Hetzelfde. Het is Hetzelfde. Ons alledaagse bewustzijn verwart echter het in de Tijd samengestelde ‘eigene’ met het actief-werkelijke ‘zelf’ in het tijdloze Nu. Wat wij denken dat ‘wij’ zijn is niets dan een willekeurige greep uit de Tijd.