Ommekeer

De goddelijke Oorspronkelijkheid is in zichzelf ongevormd en onkenbaar. Hoewel hij in al het gevormde essentieel aanwezig is, zodat het gevormde hem is, kan het gevormde hem niet uitbeelden en dus niet kennen. Gedachten zijn uitbeeldingen en de goddelijke Oorspronkelijkheid heeft geen beeld. Alle verschijningen zijn beeldvormen waarin de in zichzelf beeldloze Oorspronkelijkheid tot uitdrukking komt. Dit geldt niet alleen voor fysieke verschijningen maar ook voor metafysische verschijningen. Ook de gedachten die wij denken zijn beeldvormingen van de ondenkbare Oorspronkelijkheid.

In dit opzicht werkt de Oorspronkelijkheid als het ware van ‘omhoog’ naar ‘omlaag’. Het aan alle verschijning voorafgaande drukt zich in steeds dichtere verschijningsvormen uit, tot in het fysiek-materiële toe.

Op het punt waarop de Oorspronkelijkheid volledig is uitgekristalliseerd in de gevormdheid wil het uitdrukkingsproces zichzelf omkeren.

Door deze Ommekeer betreedt de goddelijke Oorspronkelijkheid in zijn ongevormde essentie de gevormdheid. Het oer-beginnende treedt op binnen het eind-resulterende. Daardoor is het aan alle vormen Voorafgaande opgenomen in de gevormdheid, doch niet als Datgene dat verder schept aan die gevormdheid zoals het tot nu toe heeft gedaan in steeds verdere verdichting, maar als Zichzelf, dat wil zeggen ongevormd maar met de volle potentie om zichzelf nieuw uit te beelden, om een nieuw scheppingsbegin te zijn zoals het ooit was  toen het begon om het thans gevormde voort te brengen.

Het scheppingsprincipe betreedt door de Ommekeer als opstandingsprincipe het door Hem gevormde. Het opnieuw werkende opstandingsprincipe is als de Zoon van het gewerkt-hebbende scheppingsprincipe, zijn Vader.

Mijn Vader werkt tot nu toe
en ook Ik werk.
[Joh. 5]

Door de Ommekeer leeft de aan alle vormen voorafgaande Vader als Zoon in het door de Vader gevormde. Zo wordt het gevormde tot de tempel waarin de Vader woont in de hoedanigheid van de Zoon. De Vader vormde zich een beeld van Zichzelf opdat Hij als Zoon in zijn eigen beeld kon wonen.

Binnen de gevormde natuur is alleen de mens is in staat om de Ommekeer bewust te voltrekken, en wel door ‘de Christus’ in zich op te wekken. Want in de zuiver gehouden menselijke vorm kan het beeld van de Vader zó worden dat de menselijke gestalte in staat is om de essentie van zijn Vormer in zich op te nemen. Dit vermogen is voor ieder mens weggelegd maar in historisch opzicht was Jezus van Nazareth de eerste die de Christus als ‘Mensenzoon’ in zich wist op te wekken.

Door de Christus in zich op te wekken ontstaat Kennis van de Vader. Deze kennis is echter geen gedachtenbeeld maar een zichzelf-zijnde levende Aanwezigheid die zich bewust wordt aan het beeld van zichzelf waarin het leeft. God kan niet gekend worden maar kan zichzelf kennen als de Zoon die Hem is binnen het beeld dat uit Hem voortgekomen was. De gehele scheppingsevolutie is de wording van dit God-Mensbeeld tot de volmaaktheid die de Zoon van Hetzelfde kan opnemen als de Kennende, dat wil zeggen: bron van Heilige Geest.

De Waarachtige is het, die mij gezonden heeft.
Hem kent gij niet, Ik ken hem,
want uit hem ben ik en hij heeft mij gezonden.
[Joh. 7]

De Zoon in ons is geen spiegeling of beeld van de Vader. Hij is de Vader in zijn inwonende aspect. De Zoon is de Vader zoals die woont in zijn beeld. Het beeld, dat op zichzelf genomen een illusie is van de werkelijkheid, is geworden tot huis van de Werkelijkheid, tot ’tempel van God’.

Ik en de Vader, wij zijn Éen.
[Joh. 10]

Het beeld van de Vader is in de materie tot mensengestalte gevormd. Deze dan is de basis waarop de Ommekeer zal kunnen plaatsvinden. Het oer-beginnende, ongeschapen scheppingsprincipe zal dan vanuit het mensenhart geestelijk helend omhoog stralen zoals het vanuit het oerbegin uit de geest scheppend omlaag straalde langs de ladder der engelen. Dit omhoogstralen zal, opnieuw langs de ladder der engelen, het geschapene terugvoeren naar de ongeschapen Oergrond, waarin het niet verdwijnt maar getranscendeerd wordt opdat de Godheid er als in een Lichaam in wonen kan. Zijn inwoning, die in de mens begonnen is als de Ommekeer, het vernieuwde oerbegin van Pasen, zal zich voortzetten in de gehele schepping tot aan de hoogste engelen die, hoe hoog verheven en god-gelijkend ook, toch verminderde uitstralingen van God zijn. Zo zullen, langs de door de Mensenzoon gevestigde weg, ook de engelen terugkeren tot de Godheid, die de hele schepping in zich op zal nemen, tot zich terug zal nemen. Dit is wat bedoeld wordt met de ‘Hemelvaart’: ‘Per Spiritum Sanctum Reviviscimus’.

Ja zo zij het, Amen, ik zeg u:
gijlieden zult de hemel open zien
en de engelen Gods opstijgen en
nederdalen op de Mensenzoon.
[Joh. 1, 45-51]

 

 

  • 18 augustus 2018