Zelf-verwerkelijking

Om zich als een ‘zelf’ te kunnen ervaren moet het kenvermogende bewustzijn los staan van het Ene. De schepping heeft de mens voortgebracht als ‘podium’ waarop het spel ‘los te staan van het Ene en een zelf te zijn ‘ opgevoerd kan worden. Dat maakt het aldus beleefde ‘zelf’ echter noodzakelijkerwijze tot een illusie, tot een rol in een spel. Want het is een illusie dat er feitelijk ook maar iets buiten en los van het Ene kan bestaan. Het Ene zou dan immers niet meer Eén zijn maar Twee en dat is feitelijk onmogelijk. Het Ene als feit impliceert dat er niets is dat niet het Ene is. Zou er naast het Ene nog een Tweede zijn dan is er geen sprake meer van het Ene. De Tweede is een illusie die als zodanig in het Ene aanwezig is. Het Ene heeft als het ware de Tweede gedacht.

Alleen het Ene is werkelijk Zelf. Het is. Maar omdat het als zodanig niets buiten en naast zich heeft, niets heeft wat het ‘niet zelf is’, kan het geen zelfreflectie hebben. Het Ene is het enige werkelijke Zelf, maar het heeft juist daardoor geen zelfbewustzijn. Datgene wat wél zelfbewustzijn heeft – de geworden mens – is zich echter van geen werkelijk ‘zelf’ bewust maar van een zelf-illusie.

Als ‘Christus’ betreedt het Ene als Zelf de ruimte die in de mens onstaat door het willende opofferen, het intentionele afstaan van deze zelf-illusie uit liefde voor het Ene Zijnde. Wanneer dit offer een bewuste daad is ter opwekking van de Christus met als motief ‘niet Ik, maar de Christus in mij’ wordt het Ene tot het werkelijke Zelf in de mens, binnen de schepping, binnen de illusie. Door Christus in zich op te wekken onstaat het ene werkelijke zelfbewuste Zelf. Dit is de zelf-verwerkelijking van de mens. Door het Christusoffer schenkt de mens aan het Ene, aan God, een zelfbewustzijn. Dit zelfbewustzijn – de Mensenzoon – is werkelijk, want het is het Ene dat zich nu binnen zijn schepping manifesteert. Het is kosmisch scheppend-vernieuwend, de helende Geest gaat ervan uit om alle schade van de zondeval te herstellen, ter heling van het ‘goddelijke Karma’.

Christus leeft in de mens als de ‘Heer der hemelkrachten op aarde en als de volbrenger der Vaderlijke daden van de wereldgrond’, dat wil zeggen als kiem voor totale kosmische vernieuwing.

De Godheid, de oergrond van het zijnde, kan niet buiten zichzelf treden omdat hij het Ene is. Het is een illusie dat dit mogelijk zou zijn. En juist daarom is de illusie er, omdat deze de noodzakelijke voorwaarde voor de godheid is om een standpunt in te nemen buiten zichzelf. Werkelijke godskennis kan alleen te tonele treden binnen de illusie, onder de voorwaarde echter dat deze illusie wordt gezien als zijnde een illusie. Het niet doorzien van de illusie dat er een door de godheid geschapen maar op afstand van de godheid staande werkelijkheid is – en de daaruit afgeleide illusie dat er een werkelijk menselijk ‘zelf’ is dat op afstand de godheid aanschouwen kan – leidt tot een geestelijke dood. Het waarderen van de illusie van wereld en ‘zelf’ als een binnen de godheid aanwezig zijnd noodzakelijk keerpunt waarin god de rol van niet-god speelt, voert tot het ‘leven uit de dood’, de Opstanding. In het hart van de illusie die voert tot de geestesdood is er een ‘godsrealisatie’ aanwezig. Dit is de Christus, het ‘leven in de dood’, God-zelf die de illusie terugvoert naar zijn eigen, dat wil zeggen Gods, werkelijkheid. De God die aan het begin van al het zijn staat is binnen het zijn een mysterie. Dit mysterie treedt vernieuwd op als het begin van een uit de illusie ontkiemende geestwerkelijkheid die God én Mens is, Gods Zoon. Om dit mysterie in het Zijn te vestigen, te ‘aarden’, moest de Godheid éénmalig als een mens de tot de dood doorgevoerde illusie doorbreken. Dat is het mysterie van Golgotha.

Het ‘opwekken van de Christus’ kan niet tot stand gebracht worden door een filosofisch of theologisch begrijpen alleen. Het kan alleen tot stand komen door middel van een daad die de het gehele ‘zelf’, de gehele persoon betreft. De gerichtheid op dat ‘zelf’, op die persoon – het egocentrisme – zal moeten wijken om de ruimte te scheppen waarbinnen de Christus kan ontkiemen. De ruimte die zich opent is het ‘graf’ van de persoon waaruit de Christus als werkelijk Zelf opstaat. Zo ontsluit zich het mysterie dat binnen de illusie, binnen dat wat geestdood is, sinds ‘Golgotha’ de Godswerkelijkheid als Christusimpuls verborgen ligt.

Christus is de werkelijkheid die binnen de illusie is en die wij persoonlijk kunnen ontsluiten – in ons. De sleutel tot dit ontsluiten is niet één of andere ingewikkelde formule of ritueel, maar het is de eenvoud van de liefde. Liefde is daar waar de blokkerende zelfgerichtheid afwezig is. Kennis ván God is onmogelijk – het beleven van Christus is God in ons en in dat God-zijn is God gekend.

Want gij zijt gestorven, en uw leven is verborgen met Christus in God. Wanneer echter Christus verschijnt, hij die ons leven is, dan zult gij ook met hem verschijnen in het licht van zijn wezen. (Paulus, brief aan de Kolossenzen).

Sinds Golgotha is het niet nodig om Christus te zoeken. Hij is in ons, als een werkelijkheid die echter verborgen is achter de illusie van ons ‘zelf’. Dit ‘zelf’ is de ‘steen voor het graf’. Rol deze weg en Christus is daar.

Deze ziekte is niet ten dode,
maar ter openbaring Gods,
opdat de Godszoon door haar verschijne.
[Joh. 11]

Waakzaamheid is echter nodig voor krachten en werkingen die ernaar streven om deze ‘ziekte’, de zelfgerichtheid en het als gevolg daarvan niet kunnen doorzien dat dit ‘zelf’ een tijdelijke noodzakelijkheid is ter openbaring Gods, kortom de ‘dwaling’ of de ‘zonde’, ten dode te voeren. Deze ‘geestelijke dood’ zal kunnen resulteren wanneer de mensheid nog langer blijft aarzelen of zelfs weigeren om de Christus die hij in zich draagt te openbaren. Het ‘zelf’ wordt dan een definitief graf – en de mensheid tot een geestloos, levenloos, mechanisch intellect.

Ik heb u dan gezegd, dat gij zult sterven in uw zonden. Want indien gij niet gelooft dat ik Ben, zult gij sterven in uw zonden.

 

  • 17 september 2018
  • 1