Het antroposofische mens- en wereldbeeld

In deze bijlage wordt een korte samenvatting gegeven van het mensbeeld dat gehanteerd wordt binnen de antroposofische geesteswetenschap van Rudolf Steiner[i].

De mens is een drieledig wezen: hij bestaat uit ‘lichaam’, ‘ziel’ en ‘geest’. De ziel houdt het midden tussen lichaam en geest; waar deze elkaar ontmoeten en doordringen ontstaat de bewuste ervaring van het individuele ‘zelf’. Het geestelijke aspect van het ‘zelf’ is het ‘Ik’, dat als ‘geïndividualiseerde geest’ kan worden opgevat als het vierde wezensdeel. Binnen de natuur is alleen bij de mens het ‘Ik’ een onderdeel van zijn constitutie. Wat we normaal gesproken het lichaam noemen is het fysieke lichaam. Dit is het stoffelijke of ‘minerale’ lichaam. Wanneer de mens sterft valt het fysieke lichaam weer uiteen tot stof. Daaruit blijkt dat het fysieke (beter gezegd: het stoffelijk-fysieke) lichaam niet uit zichzelf leeft. Om het in leven te houden wordt het doordrongen door een ander lichaam dat niet mineraal maar ‘fijnstoffelijk’ is. Dit tweede lichaam wordt het etherlichaam of levenskrachtenlichaam genoemd. Zou de constitutie van een mens alleen uit deze twee lichamen bestaan, dan zou hij leven als een plant. Om het bewustzijn (de geest) te kunnen dragen is een derde (nog fijner) lichaam nodig. Dit derde lichaam wordt het astrale lichaam ofwel zielenlichaam genoemd. Doordat de mens een astraal lichaam heeft kan hij een ziel in zich dragen. In dat opzicht komt zijn constitutie overeen met die van de (hogere) dieren. Door het astraallichaam heeft de mens gevoelens, emoties, driften en instincten. De mens onderscheidt zich echter van de dieren doordat hij daarnaast ook een redelijk wezen is. Hij is verstandelijk en kan denken waardoor hij zich als een ‘zelf’ ervaart. Om dit te kunnen heeft de mens een vierde wezenslid nodig. Dat is de geest in hem, zijn ‘Ik’. Dit ‘Ik’ zou ook zijn ‘geesteslichaam’ genoemd kunnen worden. Op deze manier komen we dus weer bij de vierledige structuur van de mens uit: hij bestaat uit vier ‘lichamen’. Feitelijk zijn deze vier lichamen manifestaties van dezelfde geestelijke ‘blauwdruk’. Deze ‘blauwdruk’ is een universeel principe dat het volledige concept van het menselijke lichaam als scheppend beeld omvat. Het is de menselijke gestalte zoals de geestelijke wereld deze ziet. Het is de geestelijke wezenheid van het mensenlichaam, het ‘oerlichaam’[ii]. Het bevat als het ware het concept van de ‘tempel’ waarin de Godmens aan het eind van zijn ontwikkeling kan wonen, doordat hij in zijn manifestatie zelf deze tempel is. Het fysiek-minerale lichaam is de oudste en daardoor in zijn ontwikkeling verst gevorderderealisatie van deze blauwdruk. Gedurende eonen heeft het zich vanuit de geestelijke wereldwezenheid ontwikkeld en geperfectioneerd om te kunnen voldoen aan zijn taak om de drie andere menselijke wezensdelen te dragen. Omdat de stoffelijk-fysieke (minerale) manifestatie van het‘oerlichaam’ het oudst is, vormt deze de meest exacte uitdrukking van de ‘blauwdruk’. De manifestatie van deze laatste in de hoedanigheid van het levenskrachtenlichaam is evolutionair jonger en daardoor minder ‘geperfectioneerd’. Hoewel het levenskrachtenlichaam ‘hogere’ vermogens heeft dan het stoffelijk-fysieke lichaam (het kan dat laatste immers zijn vorm doen bewaren en in leven houden) is het vooralsnog een minder exacte uitdrukking van de ‘blauwdruk’ dan het stoffelijk-fysieke lichaam. In nog sterkere mate geldt dit voor het astraallichaam. Dit heeft op zijn beurt weer hogere vermogens dan het levenskrachtenlichaam (want het kan zielenkrachten aan de geest onttrekken en deze met het levenskrachtenlichaam integreren), maar het is  tevens een minder exacte uitdrukking van de ‘blauwdruk’ dan het levenskrachtenlichaam. En het ‘Ik’, dat als geesteslichaam de hoogste vermogens heeft (het kan de geest in onverhulde vorm opnemen in het astraallichaam) is ondanks dat het minst ontwikkelde ‘lichaam’ van de vier. Het geesteslichaam (‘Ik’-constitutie) is de jongste telg aan het mensenwezen, eigenlijk nog niet meer dan een kiem. Vanuit dit standpunt bezien heeft de mens dus eigenlijk maar één lichaam (de ‘blauwdruk’,  het van godswege uitgesproken mens-scheppende Woord) dat in vier gradaties van voltooidheid in vier verschillende, steeds hogere krachtenvelden gemanifesteerd is. Telkens als één van deze manifestaties de perfectie, de voltooidheid, heeft bereikt kan de ‘eerst-lagere’ manifestatie als apart bestanddeel van de menselijke constitutie verdwijnen omdat zijn specifieke eigenschappen dan in hun geheel opgenomen zijn in de voltooide, hogere manifestatie van de ‘blauwdruk’. Dus als de etherische manifestatie van de blauwdruk (het levenskrachtenlichaam) geheel uit-ontwikkeld is, wordt dit het ‘onderste’ belichamingsniveau: de mens is dan in het etherische aspect ‘fysiek’ geworden en hoeft dit niet langer in het stoffelijke aspect te zijn. Zijn levenskrachtenlichaam kan dan fungeren als ‘fysiek lichaam’ en het bestaande stoffelijk-fysieke lichaam zal dan afgestoten worden, het zal niet langer deel uitmaken van de menselijke constitutie. Deze mens heeft dan als ‘laagste’ lichaam een etherisch-fysiek lichaam. Hetzelfde geldt voor het astrale lichaam. Ook dit zal eens geheel voldoen aan de ‘blauwdruk’ en zal dan het ‘onderste’ belichamingsniveau worden waarbij het levenskrachtenlichaam wordt afgestoten. Uiteindelijk zal ook het Ik, de geest, tot ‘fysieke mens’ zijn geworden. Zijn Ik-bewustzijn is dan zijn fysieke lichaam, zijn wereld-manifestatie,  geworden.

Nu is het zo dat tekens wanneer aan de ‘onderzijde’ een component van de menselijke constitutie wordt afgestoten er aan de bovenzijde een aan wordt toegevoegd. Wanneer het levenskrachtenlichaam ‘fysiek’ is geworden zal er boven het ‘Ik’ een component worden toegevoegd die ‘Geestzelf’ wordt genoemd. Wanneer het astraallichaam ‘fysiek’ is geworden zal er boven het ‘Geestzelf’ een component worden toegevoegd die ‘Levensgeest’ wordt genoemd. Wanneer tenslotte de Ik-constitutie ‘fysiek’ is geworden zal er boven de ‘Levensgeest’ een component worden toegevoegd die ‘Geestmens’ wordt genoemd. Deze drie hogere componenten kunnen worden beschouwd als het geheel door de Ik-kracht (geïndividualiseerde geestkracht) doordrongen astraallichaam, levenskrachtenlichaam respectievelijk  stoffelijk-fysieke lichaam.


De ontwikkeling van de lichamelijkheid op basis van de ‘blauwdruk’ verloopt dus in een aantal stappen. Elke stap correspondeert met een bepaalde ontwikkelingscyclus van de aardeplaneet als geheel. Op dit moment bevindt de aarde zich iets voorbij de helft van de vierde van in totaal zeven planetaire ontwikkelingsfasen. De ontwikkeling van het stoffelijk-fysieke lichaam op basis van de ‘blauwdruk’ is al begonnen in de eerste planeetfase[iii] en heeft dus drie en een halve fase doorlopen waarin het steeds verder is geperfectioneerd. De ‘blauwdruk’ is zich vanaf de tweede planetaire ontwikkelingsfase[iv] ook gaan uitdrukken in de etherische substantie waardoor een begin werd gemaakt met de ontwikkeling van het menselijke  etherlichaam. Het etherlichaam heeft op dit moment twee en een halve planetaire fase doorlopen en is daardoor nog niet helemaal ‘gereed’; pas aan het eind van de volgende planetaire fase zou het voltooid moeten zijn. Het astrale (zielen-)lichaam is zijn ontwikkeling begonnen tijdens de derde planetaire ontwikkelingsfase[v] en bevindt zich nu dus pas ongeveer halverwege zijn tweede cyclus. Dat het nog verre van voltooid is blijkt duidelijk uit het vaak zo primitieve karakter van onze emoties en driften. Alles wat met ons ‘Ik’ te maken heeft is nog bezig aan zijn eerste ontwikkelingscyclus die pas tijdens de huidige planeetfase[vi] begonnen is.

Het fysiek-minerale lichaam is dus het verst in zijn ontwikkeling. Het is zelfs zo dat het tijdens de huidige planeetfase al een ‘voltooide’ manifestatie van de ‘blauwdruk’ is geworden, ondanks het feit dat de substantie waaruit het is gevormd de materiële doodskrachten (‘as’) in zich draagt waardoor het een etherlichaam nodig heeft om te kunnen leven.

Samenvattend is er bij de huidige menselijke constitutie dus sprake van de volgende vier lichaamstoestanden:

1. het minerale lichaam (stoffelijk-fysieke lichaam)
2. het levenskrachtenlichaam (etherlichaam)
3. het zielenlichaam (astraallichaam)
4. het ego, overgaand in een geestelijk Ik-wezen

De lichaamstoestanden 1 t/m 3 zijn de mens als het ware van buitenaf ‘door de natuur’ aangemeten. De scheppende macht van de goddelijk-geestelijke wereld heeft ze gevormd en de mens is ermee bekleed. In lijn met het bovenstaande kunnen we stellen dat er vanuit de goddelijk-geestelijke wereld niet langer gewerkt wordt aan het stoffelijk-fysieke lichaam maar nog wel aan het etherlichaam en het astraallichaam.  Binnen deze belichamingen is de mens zich bewust geworden van een eigen innerlijk (het ‘zelf’). Hoewel dit zelfbewustzijn een geestelijke basis heeft is het in het huidige stadium afhankelijk van zijn opgeslotenheid binnen de door de goddelijk-geestelijke wereld geschapen omhullingen, met name het stoffelijk-fysieke lichaam. Dit opgesloten eigen innerlijk, ook wel het ‘ego’ of ‘persoons-Ik’ genoemd, zal het uitgangspunt moeten worden van de verdere ontwikkeling die de mens in toenemende mate zelf ter hand moet nemen. De evolutie van de mens moet namelijk door zijn eigen innerlijke activiteit voortgezet worden door gebruik te maken van de ‘herscheppende’ impuls die hij verkrijgt door een vrije intuïtie met de inhoud van de geestelijke ‘blauwdruk van de Mens’. Deze krijgt hij uitgereikt door de Heilige of Helende Geest (‘Gnosis’) welke wordt gezonden door Christus.

Gedurende de eerste helft van de vierde lichaamstoestand (de ‘Mars-fase’ van de aarde[vii]) heeft de menswording zich innerlijk verzelfstandigd doordat de mens zich een ‘ego’ heeft verworven. Het ‘zelf’ correspondeert dan met dit ego (Manas-zelf). Het omslagpunt, de vernieuwing van het ‘zelf’, wordt gemarkeerd door het innerlijk opwekken van de geestelijke ‘Ik-Ben’ die zich verbinden kan met de Christusimpuls. Vanaf dit punt begint de mens zich als een zelfstandige geestelijke entiteit ‘van binnen naar buiten’ te manifesteren. Deze tweede helft van de aarde-ontwikkeling is de ‘Mercurius-fase’ van de aarde. Het ‘zelf’ gaat dan corresponderen met met het geestelijke Ik-wezen (Buddhi-zelf). Vanaf nu kan de mens met zijn ‘Ik-Ben’ de geestelijke ‘blauwdruk van de ware mens die worden moet’ beginnen te lezen ‘als een boek’. Zijn levenshandeling wordt dan de geleidelijke realisatie van deze ‘blauwdruk’. Hierdoor kan hij zelf (in samenwerking overigens met de geestelijke wereldmachten) zijn etherische- en astraallichaam verder perfectioneren en voltooien. Het innerlijke ‘boek’ dat de ‘blauwdruk’ bevat is de wijsheid van de ‘Helende Geest’ die door Christus in de mens gezonden is[viii]. Deze verdere ontwikkelingsgang richting de ‘Geestmens’ zal de ‘bittere’ weerstand van de Antichrist moeten ondervinden die echter overwonnen zal worden door hen die verbonden blijven met de gezindheid van Christus-Michaël.

In de planetaire ontwikkelingsstadia die volgen op de ‘Mercurius-fase’ van het Aarde-stadium zal de mensheid nog drie nieuwe ‘wezensdelen’ ontwikkelen:

5. De ‘Jupiter’-toestand waarin het geperfectioneerde etherische lichaam ‘fysiek’ is geworden (etherisch-fysiek lichaam) en een stoffelijk-fysiek lichaam niet langer benodigd is. Wanneer deze lichaamstoestand (het etherisch-fysieke lichaam) is bereikt zal het stoffelijk-fysieke lichaam uit het geheel van de menselijke constitutie verwijderd kunnen worden. Tegelijk zal echter een nieuw ‘wezensdeel’ van de mens tot ontwikkeling komen: het zogenaamde ‘Geestzelf’. Het Geestzelf bestaat uit door de ‘Ik-Ben’ opgenomen en geïndividualiseerde astrale substantie. Het verschilt daarin van het door de goden geschonken ‘oude’ astraallichaam dat het wezenseigen is aan de ‘Ik-Ben’. Het Geestzelf is een binnen de Ik-Ben ontwikkeld astraallichaam. De mens bestaat dan uit de volgende vier wezensdelen: etherisch-fysiek lichaam, ‘oude astraallichaam’, ‘Ik-Ben’ en daarbinnen het ‘Geestzelf’.

6. De ‘Venus’-toestand waarin het geperfectioneerde astrale lichaam ‘fysiek’ is geworden (astraal-fysiek lichaam) en een etherlichaam niet langer benodigd is. Wanneer deze lichaamstoestand is bereikt zal het etherlichaam uit de menselijke constitutie verwijderd worden. Tegelijk zal er echter een nieuw wezensdeel tot wasdom komen: de zogenaamde ‘Levensgeest’. De Levensgeest bestaat uit door de ‘Ik-Ben’ opgenomen en geïndividualiseerde etherische substantie. De mens bestaat dan uit astraal-fysiek lichaam, ‘Ik-Ben’ en daarbinnen ‘Geestzelf’ en ‘Levensgeest’.

7. De ‘Vulcanus’ toestand waarin het (moreel) geperfectioneerde ‘Ik’ ‘fysiek’ is geworden (geestelijk-fysiek lichaam) en een astraallichaam niet langer benodigd is. In de zevende belichamingstoestand bestaat de mens uit de ‘Ik-Ben’ die in zich ‘Geestzelf’, ‘Levensgeest’ en ‘Geestmens’ draagt.

In het zevende stadium van belichaming is de mens in fysieke zin zuivere Ik-geest die zijn eigen wezensdelen in de vorm van ‘Geestzelf’, ‘Levensgeest’ en ‘Geestmens’ als een nieuw astraal, etherisch en fysiek ‘lichaam’ geestelijk in zich draagt.

De planetaire ontwikkeling in zijn totaliteit is er op gericht dat het universele geestelijke beeld zoals vastgelegd in de ‘blauwdruk’ ofwel het Woord, uiteindelijk mens wordt.

Onze huidige aarde is een bepaald stadium binnen een reeks van zeven planeetfasen. In elk van deze planeetfasen ontwikkelt de mensheid een bepaalde bewustzijnstoestand.

  1. ‘Saturnus’: vanuit de geest wordt de mens begiftigd met het minerale bewustzijn à fysiek lichaam
  2. ‘Zon’: vanuit de geest wordt de mens begiftigd met het etherische bewustzijn à levenslichaam
  3. ‘Maan’: vanuit de geest wordt de mens begiftigd met het astrale bewustzijn à astraallichaam
  4. ‘Aarde’:
    1. (‘Marsfase’) door de inwerking van de tegenmachten van de geest wordt de mens begiftigd met het ik-bewustzijnà ego (gemoedsziel, verstandsziel). Verstoffelijking.
    1. (‘Mysterie van Golgotha’) OMMEKEER of TIJDENWENDING, door de ego-mens te voltrekken in verbinding met de Christusimpuls. De mens ontvangt het Geestes-Ik.
    1. (‘Mercuriusfase’) Het Geestes-Ik schept de Geestziel (bewustzijnsziel, geestdenken). Vergeestelijking.
  5. ‘Jupiter’: Het Geestes-Ik realiseert het GEESTZELF
  6. ‘Venus’: Het Geestes-Ik realiseert de LEVENSGEEST
  7. ‘Vulcanus’: Het Geestes-Ik realiseert de GEESTMENS

Fase 1 t/m 3 zijn de uit de geest afdalende lijn (de ‘VAL’ in de materie). Deze bereikt zijn dieptepunt in 4a. De mens kan zich dan niet meer bewust met de Geest verbinden.
Fase 4b vormt het KEERPUNT (de ‘verlossing’).
Fase 4c en 5 t/m 7 zijn de OPSTANDING

In fase 4, de ‘aarde’ zijn er twee gevaren:

  1. De mens verwart de Ommekeer met het einddoel (7) en denkt de fasen 5 t/m 7 over te kunnen slaan (‘Luciferische versnelling’, schijnchristus, verblinding)
  2. De mens verzuimt het om de ommekeer te voltrekken en schiet te ver door in de materie (‘Ahrimanische vertraging’, ondernatuur, verkilling)

De menselijke individualiteit wordt in fasen 1 t/m 4a gedragen door de Vadergod (‘Ex Deo Nascimur’)

In fase 4b wordt de menselijke individualiteit door de Vadergod losgelaten en over de ‘kloof van het niet-zijn’ gedragen door Christus (‘In Christo Morimur’)

In fase 4c t/m 6 leert de menselijke individualiteit zichzelf te dragen doordat de Heilige Geest hem bezielt (‘Per Spiritum Sanctum Reviviscimus’).

Als gevolg van de Ommekeer zal er een nieuwe Mens ontstaan. In de oude mens was er sprake van de geest die als ziel binnen een individueel lichaam inwoning vond. Bij de nieuwe mens zal er sprake zijn van een geest die zijn individuele ziel als een lichaam in zich draagt.

[Deze tekst is afkomstig uit het boek ‘Ommekeer’]


[i] Zie o.a. Rudolf Steiner, ‘De wetenschap van de geheimen der ziel’ (GA 13)

[ii] We zouden dit ook de archetypische mens kunnen noemen

[iii] Rudolf Steiner noemt dit de ‘Saturnustoestand’ van de aarde

[iv] De ‘Zonnetoestand’

[v] De ‘Oude Maan’

[vi] De ‘Aardetoestand’

[vii] ‘We weten dat de aarde zich ontwikkelt via de fasen Saturnus – Zon – Maan – Aarde – Jupiter – Venus – Vulcanus. Zo zegt men het gewoonlijk en zo is het ook juist. Maar ik heb er al op gewezen dat de aarde-ontwikkeling uit twee delen bestaat, een Mars-tijd en een Mercurius-tijd, wegens de geheimzinnige samenhang die er in de eerste helft van de aarde-ontwikkeling bestaat tussen de Aarde en Mars en in de tweede helft tussen Aarde en Mercurius. Daarom zet men in de plaats van de Aarde ook wel Mars-Mercurius. Men zegt dan ook dat de aarde een ontwikkeling doormaakt doorheen Saturnus – Zon – Maan – Mars – Mercurius – Jupiter – Venus – Vulcanus. En zo hebben we als planeet die in feite toonaangevend is in de tweede periode van de aarde-ontwikkeling : Mercurius. Mercurius is het hemellichaam dat de richtinggevende kracht representeert, de richting naar boven die de mens moet inslaan. (Rudolf Steiner, lezing te Nürnberg, 20 juni 1908)’.

[viii] ‘En ik zag een andere Engel van grote sterkte nederdalen uit de hemel, gehuld in een wolk, een regenboog boven zijn hoofd, zijn aangezicht als de zon, zijn voeten als zuilen van vuur, in zijn hand een geopend boekje. Hij zette zijn rechtervoet op de zee, de linkervoet op het land. […] En hij [de engel] zeide tot mij [Johannes]: “Neem en eet het! En het zal in uw binnenste bitter smaken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing.” Zo nam ik het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het gegeten had werd mijn binnenste bitter.’ [Op. 10]

  • 14 februari 2024