Uit het voorafgaande wordt duidelijk dat de ziel het toneel is waarop het bewustzijn in verschijning treedt. Bij de mens heeft het bewustzijn drie niveaus:
1. Het gewaarwordingsbewustzijn dat de onmiddellijke respons is op fysieke en psychische indrukken (incarnatiebewustzijn). Dit bewustzijn staat in het ‘Nu’, maar werkt op een dierlijke, instinctieve manier. Het is louter reactief. Het gewaarwordingsbewustzijn is een ruimte-bewustzijn. De zintuigen waarvan het zich bedient om indrukken te verkrijgen zijn feitelijk tastorganen: zij worden ‘aangeraakt’ door in ruimte gesubstantiveerde fenomenen. Luchttrillingen raken het trommelvlies van het oor en produceren geluidservaringen.
Elektromagnetische trillingen raken het netvlies en produceren lichtervaringen.
Een soortgelijk aanraken geldt voor de tastorganen in de huid, de smaakkpapillen op de tong, de evenwichtsorganen in het oor enzovoorts. Psychische responsvormen die tot het gewaarwordingsbewustzijn behoren zijn schrik, ontzag, verbazing en ontroering. Ook zij worden erdoor gekenmerkt dat ze onmiddellijke reacties zijn die geen beroep doen op herinnering, ervaring of geheugen.
2. Het causaliteitsbewustzijn. Dit is het intellectuele (verstandelijke) bewustzijn dat denkt in begrippen en ideeën (ego, ‘ik denk dit of dat…’, ‘ik ben dit of dat..’). Dit bewustzijnsniveau beweegt zich in verleden, heden en toekomst, maar is nooit actueel. Het causaliteitsbewustzijn is tijds-bewustzijn. Het reageert niet onmiddellijk, maar reflecteert aan wat herinnerd wordt, wat aangeleerd is en wat gewoonte is geworden. Op een onbewust niveau reflecteert het bovendien aan de Akasha-inhoud van de ziel. Het causaliteitsbewustzijn is het ‘zelf’-bewustzijn. Het onderscheidt de mens van het dier omdat het het vermogen tot bespiegeling. taxatie en redenatie heeft en zich bewust is van verleden, heden en toekomst. Wanneer het niet gevoed wordt vanuit het hierna genoemde geest-bewustzijn zal het nooit in ware zin vernieuwend kunnen zijn, maar beperkt moeten blijven tot de Tantalus-kwelling van de eeuwigdurende omwerking van het ‘bestaande’. Het kan niet aan zichzelf ontsnappen omdat het langs een cirkel beweegt.
3. Het bewustzijn dat zich opent voor intuïties vanuit de Geest (geestzelf, Ik Ben). Dit is het geest-bewustzijn. Op dit niveau staat de mens zelfbewust in het ‘Nu’. Hij is zich bewust van wat scheppend is in het Nu. Dit bewustzijn is actueel in de betekenis van ‘handelend’. Het onderscheidt zich van het causaliteitsbewustzijn en het gewaarwordingsbewustzijn doordat het vrij is van alle ruimtelijk-tijdelijke beperkingen. Het heeft geen draagvlak nodig in het bestaande, bewaarde of herinnerde. Evenmin vraagt het ’toekomstige’ realisatie langs een tijdslijn. Vanuit het geestbewustzijn kan de mens aan zijn gevangenschap binnen het causaliteitsbewustzijn ontsnappen.
‘Bewustzijn’ heeft dus een drieledig karakter. De drie aspecten van het bewustzijn komen overeen met Ruimte, Tijd en Geest. Samen vormen die drie aspecten een wereld- of bestaansniveau. Maar wat is bewustzijn eigenlijk? Het stellen van die vraag is meteen het antwoord erop. Want is niet het bewustzijn zelf de vraagsteller? Het stellen van de vraag ‘wat is bewustzijn’ impliceert bewustzijn. De vraag naar zijn eigen geaardheid ligt in het bewustzijn besloten; het is zelf, door wat het is, het antwoordt op de vraag naar zichzelf. We kunnen diezelfde vraag daarom ook aldus formuleren: ‘Wie ben ik?’ Alle werkelijkheid is bewustzijn. Bewustzijn is een vragen. De Openheid die alles scheppend in zich opneemt is een vragen dat zich opent voor het antwoord. Het geschapene, de schepping, alle werelden: het is antwoord op de vraag die bewustzijn is. Het vragen ‘wie ben Ik?’ is het zich-openen, het zich openstellen voor een antwoord. Dit zich openstellen is het ruimte-aspect van het bewustzijn. Het antwoord op de vraag is het scheppende Woord. Dit antwoord kan niets anders zijn dan ‘Ik, die (de vraagsteller) Ben’. Dit antwoord, dat als intuïtie optreedt, is het geest-aspect van het bewustzijn dat optreedt als het ‘Ik’. Het samenkomen van vraag en antwoord is de wereldinhoud. Dit is het tijdsaspect van het bewustzijn. ‘Ruimte’, datgene dat zich openstelt, is het ontvankelijke, moederlijke aspect van het bewustzijn. Het uitspreken van het antwoord, het ‘invulling gevende’, is het vaderlijke aspect van het bewustzijn. Wat zich uit hun samengaan in levende Tijd als Tijdskern vormt is het ‘kind’. Bewustzijn is de éénheid van Ruimte, Tijd en Geest. Deze éénheid is het Zijn. Dit Zijn heeft de kwaliteit ‘bewust’. Het samengaan van de drie aspecten is ‘weten’. Het Engelse woord voor bewustzijn is ‘consciousness’, want zoiets betekent als ‘samen weten’, ‘in samengaan weten’.
De vraag die het Bewustzijn stelt is het begin van de Openbaring. Want deze vraag polariseert het Ene. Binnen het opheffen van deze polarisatie – een herstellend samengaan (religie!) dat niet anders dan Liefde genoemd kan worden, wordt het Leven manifest. Dit Leven, dat kiemend de ervaring van het universum voortbrengt, is de eeuwig-geboren wordende, de Logos.
In hetzelve was het Leven en het Leven was het Licht der mensen (Proloog van het Evangelie naar Joannes, 3e strofe)