De dans van Shiva

Keren we nu terug naar het eerder besproken beeld van de ‘Ziel’ dan kunnen we stellen dat een mensenziel een Tijdskern is die ‘gevuld’ is met een bepaalde greep uit de totale inhoud van Tijd (‘Akasha’).
Deze ‘greep uit de Akasha’, de Tijdsinhoud van de ‘ziel’ ontrolt zich in ‘lagere ruimte’ als de levensloop van een bepaalde mens. Dit is de incarnatie van die ‘ziel’ in een bepaald leven.
De rechtopgaande gestalte, waarmee de mens zich onderscheidt van de dierenwereld, kan worden beschouwd als de fysieke uitdrukking van de verticale gerichtheid van de Oorzakelijkheidsdimensie in zijn ‘ziel’, die loodrecht staat op het vlak van zijn levensverloop in de lineaire tijdsstroom. In de menselijke gestalte betreedt de Oorzakelijkheidsdimensie op een meer rechtstreekse wijze het fysieke vlak dan dat bij dieren (en planten) het geval is. Bij de dieren blijft hij verhuld achter de gestalte en is daardoor louter innerlijkheid, maar bij de mens treedt hij naar buiten in de fysieke vorm. In de houding van het menselijk lichaam wordt de de oorzakelijke wezensidee fysiek zichtbaar. Daardoor is het menselijke lichaam in staat is om het levensprincipe, de Tijdskern, tot bewustzijn te verheffen. Zowel het dier als de mens leven als ‘Tijd’, maar wat het dier alleen kan ‘uitleven’, kan de mens tot zijn bewustzijn verheffen. De mens is in staat om ‘Oorzakelijkheidsbewustzijn’ te verkrijgen waardoor hij bewust ‘hogere Tijd’ kan betreden. De mens is in staat om ‘de slang te verheffen’. Het verheffen van de slang (de Aesculaap) is een beeld voor het verkrijgen van het Oorzakelijkheidsbewustzijn, dat het lagere, in de causaliteit zich manifesterende, zelfbewustzijn (ego) teniet doet. Religieuze gebouwen zoals kerken en moskeeën hebben een omhoog wijzende toren die de richting van het vrijgemaakte Oorzakelijkheidsbewustzijn symboliseert, dat ‘loodrecht’ staat op het vlak waarin de bindende, lineaire causaliteitsstroom loopt. Met dit bewustzijn is de mens is staat om de ketenen van het aan de causaliteit gebonden egoïstische ‘zelf’ te doorbreken en ‘op te staan’ tot de sfeer van de Tijd waar de levenskiemen zijn. Vanuit de ‘dood’ betreedt hij bewust het ‘leven’. Dan pas zal hij het Leven kunnen ‘begrijpen’. De abstracte gedachten die tot dan toe zijn bewustzijn vervulden maken plaats voor levende activiteit. Gedachten worden ‘levende wezens’. De afbeelding van de slangendragende Shiva, die als Schepper en Vernietiger (Grote Tijd, Mahakala) staat te dansen op de liggende figuur van Apasmara Purusha, de Onwetendheid (het ego), beeldt deze verhouding tussen het Oorzakelijkheidsbewustzijn en het lagere causaliteitsbewustzijn uit.  Op het vlak van de horizontale tijd ligt het ‘zelf’ uitgestrekt onder de voeten van de levensdans der ‘Opstanding’.

De kosmische dans van Shiva