Wat wordt er bedoel met de ‘ziel’? De ‘ziel’ kan beschouwd worden als de intermediair tussen ‘geest’ en ‘belichaming’. De geest moeten we ons voorstellen als ongevormde essentie. Omdat de geest als het ware ‘leeg is van vormen’ kunnen we hem ook de ‘Leegte’ noemen. Uit deze Leegte van de geest zijn de vormen ontstaan via processen die zich afspelen in ‘Ruimte’ en ‘Tijd’. Maar ook de essentie van Ruimte en Tijd is weer ‘geest’ en dus ‘Leegte’. Vormen zijn ondanks hun ‘gevormdheid’ onverminderd uitdrukking van de geest-essentie, die ‘Leegte’ is. Belichaming mogen we ten opzichte van de ongevormde geest opvatten als behorend tot het domein van het gevormde. Tussen het ongevormde (‘geest’) en het gevormde (‘lichaam’) staat de ziel als verbindende factor. De ziel is, als we het bovenstaande beeld doortrekken, te beschouwen als zowel gevormd als ongevormd. In de ziel gaan beide uitersten in elkaar over. De ziel is het domein van ontstaan en vergaan, van transformatie en wording. Hij is de smeltkroes waarbinnen de alchemie tussen geest en lichaam plaatsvindt. De inhoud van de ziel is voortdurend in beweging en vanuit dat gezichtspunt dus niet gelijkblijvend. Er bestaat daarom niet zo iets als een gelijkblijvende ziel. Maar dat betekent niet dat de ziel geen continuïteit heeft.
Ontstaan en vergaan, wording en transformatie zijn tijdsprocessen. Omdat tijd eigen is aan de ziel moeten we, om ons een beeld te kunnen vormen van wat ‘ziel’ nu eigenlijk is, wat dieper ingaan op het fenomeen Tijd. Want het lijkt er op dat het Tijd is die continuïteit geeft aan de ziel.
Bij ’tijd’ denken wij meestal aan een soort van ‘achtergrondproces’ dat ‘dingen’ vanuit de toekomst (waarin ze er nog niet ‘zijn’) naar het heden transporteert (zodat ze er op miraculeuze wijze ineens ‘zijn’), om ze ‘na verloop van tijd’ te deponeren in het verleden (zodat ze er op een even wonderlijke manier ineens niet meer ‘zijn’). Volgens die opvatting bewerkstelligt tijd een lineaire opeenvolging van gebeurtenissen. ‘Tijd’ is als het ware de snoer waaraan ‘momenten’ als kralen geregen zijn. Wording bestaat uit verschillende stadia die door de tijd keurig netjes in een volgorde worden geplaatst die we ‘ontwikkeling’ noemen. In deze visie is ’tijd’ een externe, dwingende grootheid zoals het stromende water van een rivier dat voorwerpen met zich mee sleurt.
We kunnen ‘ontwikkeling’ echter ook als een eigenschap van de dingen zelf zien. De plant groeit, wij worden ouder. Dan lijkt het alsof er in de dingen een ‘eigen tijd’ verborgen ligt die ervoor zorgt dat ze opeenvolgende vorm- en groeistadia doorlopen. Ontwikkeling is dan een zich ontvouwen van de innerlijke Tijd van de dingen. Zou het zo kunnen zijn dat niet de dingen al veranderend door de tijd reizen maar dat alle stadia van verandering tezamen het tijds-aspect van de dingen zelf zijn? Is er een dimensie waarin al deze stadia ’tegelijkertijd’ aanwezig zijn als het ‘ding’. Het antwoord op deze vraag zou kunnen zijn: ‘Jazeker, die dimensie is er. Het is ‘Tijd’ in hogere zin’. Misschien zijn de dingen wel ‘Tijd’.
In de hogere tijdsdimensie (‘Tijd’ met een hoofdletter) vallen alle ‘opeenvolgende’ gebeurtenissen uit een oorzakelijke reeks samen met behoud van de dynamiek die in de lagere dimensie van ’tijd’ tot uitdrukking komt als ‘momenten’ of ‘stadia’ binnen een zich in de tijd voltrekkend ontwikkelingsproces. Deze hoger gedimensioneerde dynamiek, welke zich op een lager niveau uitrolt in de vorm van een temporele keten van oorzaak en gevolg, ligt op een voor ons gewone bewustzijn onbegrijpelijke manier als een éénheid besloten in ‘innerlijke Tijd’. In die innerlijke Tijdsdimensie ligt het totale ontwikkelingsproces van een verschijnsel opgeslagen als een potentie die ’tegelijkertijd’ nog niet ontkiemd, in ontwikkeling én voltooid is.
Zo’n ‘potentie van innerlijke Tijd’ zouden we kunnen opvatten als het zaad of de kiem van wat zich op een lager niveau (in ‘lagere, lineaire tijd’) manifesteert als een causaal geordend ontwikkelingsproces. Elk fenomeen is op deze wijze ‘Tijd’. ‘Tijd’ is de plant of de boom zoals deze in het zaadje besloten ligt. ‘Tijd’ is de menselijke constitutie in al zijn ontwikkelingsstadia zoals die in de eicel besloten ligt. Dit ‘gelijk-Tijd-ig’ aanwezig zijn van alle groeistadia in één Tijdsentiteit kunnen we aanduiden als een Tijdskern of Tijdskiem. Lineair tijdsverloop is de manifestatie van een Tijdskern in een lagere ‘ruimte’. Zo’n ‘lagere’ ruimte werkt als een projectiescherm waarop de Tijdskiem zijn schaduw werpt. Hij laat de hogere Tijds-dimensie slechts in beperkte mate toe waardoor deze in een lineair patroon gedwongen wordt. De ’tijd’ die wij als een alles met zich meesleurende stroom ervaren waarin het één zodanig na het ander optreedt dat het ‘volgende’ kan worden afgeleid uit ‘het vorige’, is een weergave waarachter het ware gezicht van Tijd verborgen ligt. Dit ware gezicht van Tijd verhoudt zich tot de lineaire tijdsstroom zoals de onbeweeglijke uitgestrektheid van de zee zich verhoudt tot een tussen twee oevers stromende rivier.
Wanneer we zo’n Tijdskern binnen konden gaan, dan zouden we de merkwaardige ervaring hebben van een sfeer waarbinnen alle stadia van ontwikkeling naast elkaar in volkomen rust aanwezig zijn als de inhoud van een drie-dimensionaal landschap. Een dergelijke ‘Tijdruimte’, sfeer van innerlijke Tijd, kan worden aangeduid met de term ‘Akasha’. In een later artikel zullen we bespreken wat de relatie van de ‘ziel’ met ‘Akasha’ is.