Kalachakra

Bovenstaande mandala beeldt Kalachakra, ‘het Wiel van de Tijd’ uit. We zien een aantal concentrische cirkels met daarbinnen een symmetrische structuur die de suggestie van gelaagdheid en diepte wekt. Het is inderdaad de diepte van de Tijd waarin men binnengaat, als in een gebouw met vele verdiepingen. Deze dieptewerking is het ruimte-aspect van de Tijd, en de hele inhoud van de binnenste cirkel, in feite een bol, is Tijd-Ruimte. Het is de tempel van de Tijd, de schatkamer waarin alle gebeurtenissen liggen opgeslagen, de Akasha. Deze ‘schatten’ zijn afgebeeld als juwelen die opgehangen zijn aan de donkerblauwe ‘muren’ die de drie compartimenten of niveaus binnen de Tijd-Ruimte van elkaar scheiden. Op die manier wordt datgene wat in Tijd-Ruimte ligt opgeslagen gerangschikt in drie niveaus, van buiten naar binnen: ‘fysiek’, ‘psychisch’ en ‘mentaal’. De Tijd-Ruimte is gestructureerd en binnen deze complexe maar symmetrische structuur zien we gangen, zalen, doorgangen en groeperingen van wezens. Zulke structuren en groeperingen zijn de culturen, volkeren, tradities en erfelijkheidslijnen die allemaal in de Tijd liggen opgeslagen. Vanuit de Tijd-Ruimte leiden vier ‘poorten’ naar buiten. Elk van deze poorten heeft drie niveaus, eveneens corresponderend met ‘fysiek’ (lichaam), ‘psychisch’ (gevoel) en ‘mentaal’ (denken), die naar het centrum toe steeds kleiner worden afgebeeld en passages vormen tussen de vierkante ruimten of galerijen. De buitenste (grootste) poorten zijn de ‘baarmoeders’, maar tevens de ‘poorten van de dood’. Via deze poorten treden manifestaties van Tijd-Ruimte als incarnaties naar buiten en keren zij weer terug in het lichaam van de Tijd. Wat elk van deze incarnaties uit de Tijd-Ruimte ‘meenemen’, dat wil zeggen het gedeelte van de Tijd-Ruimte dat zij manifesteren, bepaalt bij de geboorte hun achtergrond, hun volk, religie en cultuur – maar ook hun eigenschappen, tekortkomingen en talenten. Omgekeerd dragen zij, door de wijze waarop zijn tijdens hun geïncarneerde bestaan wilsmatig op de ‘meegekregen’ inhouden inwerken en deze transformeren, bij aan veranderingen binnen de Tijd-Ruimte, die zich bij  volgende’ incarnaties als uitgangssituatie zullen manifesteren. De Tijd-Ruimte vormt een éénheid waarbinnen een symmetrische en perfect gebalanceerde samenhang bestaat die de uitdrukking is van de Geest. Geest doordringt structurerend en harmoniserend de Tijd-Ruimte en vormt in zekere zin zijn ‘basisontwerp’. De Kalachakra mandala is in feite de representatie van deze geestelijke blauwdruk van de Tijd-Ruimte, niet van zijn actuele inhoud.
Antieke gebouwen, zoals de Griekse en Babylonische tempels drukken deze zelfde perfectie en symmetrie uit: zij zijn afbeeldingen van de harmonie en symmetrie van de Tijd-Ruimte. Zodra de incarnaties zich door de valse schijn van het ‘zelf’ – hun harmonische éénheid vergetend – tegenover elkaar opstellen in hun streven om hun ‘eigen’ deel van de Tijd-Ruimte, dat wil zeggen hun volk, erfenissen, gewoonten, tradities, culturen en religies, te verdedigen en beschermen ontstaat disharmonie en conflict. De manifestatie van de ‘Tempel van Tijd-Ruimte’ (dat is de wereld) wordt daardoor verwoest en gaat ten onder in de strijd en oorlog van ‘allen tegen allen’.

De tempel van Poseidon op Kaap Sunion (Griekenland)

Laten we terugkeren naar de afbeelding van de Kalachakra (de nu volgende beschrijving is gebaseerd op de indrukken die ik krijg bij het mediteren over deze mandala en wijkt met name wat de geaardheid van de diverse elementenringen betreft af van de ‘formele’ interpretatie).

Elke poort vormt een brug die bewaakt wordt door een ‘poortwachter’, een ‘heer van het Karma’. De poorten zelf hebben de vorm van een gebouw met drie verdiepingen die ‘bewoond’ worden door verschillende wezens.
De gehele bolvormige Tijd-Ruimte wordt omgeven door een cirkel van vuur, een soort van ‘firewall’ die geïncarneerde wezens doet vergeten dat zij manifestaties (afdrukken) van Tijd-Ruimte zijn. Deze vuurcirkel is er de oorzaak van dat elke incarnatie zich een zelfstandige entiteit met een eigen, afgesloten innerlijk voelt, een ‘zelf’. Door deze vuurcirkel der vergetelheid wordt niet alleen de illusie van een zelfstandig bestaan in stand gehouden maar ook het misleidende beeld van een lineair verlopende, causale tijdsstroom. Alleen via de vier poorten is het mogelijk om de vuurcirkel te passeren en de sfeer der incarnaties te betreden of te verlaten.
Aan de buitenzijde van de vuurcirkel staan de talloze incarnaties afgebeeld, als het ware gezeten op het lichaam van de Tijd met hun hoofd naar buiten gericht. Naar beneden toe convergeren de assen van hun lichamen, ten teken dat zij één lichaam delen: het Lichaam van de Tijd-Ruimte. In de richting van hun hoofden divergeren hun lichamen, een aanduiding voor het ‘zich gescheiden voelen’. De hoofden raken echter aan een groenachtige cirkel van water. Dit water scheidt hen van de daar weer omheen liggende cirkel van de ‘lucht’ of de ‘wind’. De sfeer der incarnaties ligt ingesloten tussen het vuur (de belichamingsenergie) en het water (de levensenergie). Tussen de scheidsmuren van het vuur en het levenswater wordt het ‘zelf’ beleefd. Men is dus geïncarneerd in vergetelheid.  Het ‘zelf’ zit opgesloten in de zwarte, verduisterde ring van ‘onwetendheid’. Naar ‘binnen’ toe is er onwetendheid met betrekking tot de Tijd alsmede het wezen van de materie en de lichamelijkheid, naar ‘buiten’ toe is er onwetendheid met betrekking tot de Geest die verborgen ligt achter een ring van ‘levend water’. Uitsluitend binnen de ‘ring van onwetendheid’ kan het concept van afgescheidenheid bestaan, uitgebeeld als talloze afzonderlijke lichamen. Dit concept, dat feitelijk een illusie is, is hier – alleen hier – werkelijkheid. Hier is het ‘zelf’ werkelijkheid, en daardoor is het vrijwel onmogelijk om een bewustzijn dat zich tot dit gebied beperkt, te overtuigen van het illusoire karakter van een afzonderlijk, geïndividualiseerd ‘zelf’. Het is een bijzondere omgeving, die in de gedaante van onwetendheid de mogelijkheid biedt om zich als individu, als een afzonderlijk ‘zelf’ te beleven en zich ‘ik’ te noemen. Als gevolg van de onwetendheid met betrekking tot Tijd wordt deze (Tijd) in dit gebied ‘platgedrukt’ tot een persoonlijke stroom van verleden-via heden-naar toekomst. Als gevolg van de onwetendheid met betrekking tot Geest wordt de intelligentie (van de Geest) ‘platgedrukt’ tot een causaal en conceptualiserend denken.

Zoals het vuur vergetelheid oproept van de werkelijkheid van de Tijd, zo roept het water vergetelheid op van de werkelijkheid van de Geest. Lichaamsenergie staat vóór de werkelijkheid van de Tijd, levensenergie staat vóór de werkelijkheid van de Geest.
De Geest is het Tijd- en Ruimteloze ‘vermogen’ dat het gehele lichaam van de Tijd-Ruimte draagt (en ook doordringt). Tijd-Ruimte zweeft als een planeet in een zee van Geest. Deze Geesteszee wordt in de Kalachakra-mandala afgebeeld als het donkerblauwe gebied buiten de luchtcirkel. Donkerblauw is de kleur van het diepe uitspansel, de lege wolkeloze hemel die, naarmate de dampkring dunner wordt, zoals op de hoogste bergtoppen, donker-azuurblauw wordt, tegen het zwarte aan. Toch is het dit lege uitspansel dat de myriaden sterren uit zich doet oplichten en waarin de onuitputtelijke veelheiden van wolkenvormen ontstaan, veranderen en weer oplossen. Zo ook ontstaan, worden en vergaan alle vormen in de Tijd-Ruimte alsmede de Tijd-Ruimte zelf in de Geest-capaciteit.
Terwijl de poorten die vanuit de incarnaties ‘naar binnen toe’ openen naar de Tijd collectief zijn, zijn de poorten die ‘naar buiten toe’ openen naar de Geest ‘individueel’: het zijn de hoofden die reiken tot in de cirkel van het ‘levende water’. De ‘doop in het levende water’ ontsluit de Geest op een individuele wijze. Hier zien we hoe het individu, dat vanuit Tijd-Ruimte bezien illusoir is, zich in zijn zich-openen naar de Geest op een bepaalde manier verwerkelijkt. Deze transcendente verwerkelijking van het illusoire ‘ik’ zou men de ‘Ik Ben’ kunnen noemen, het vergeestelijkte ‘Ik’ (Geestzelf). De Geest die zich op deze wijze voor het ‘Ik’ opent is echter Eén. Het donkerblauwe gebied van de Geesteszee heeft geen structuur, geen tekening. Het is de Leegte waaruit alles, inclusief Ruimte en Tijd voortkomt en die alles draagt. Over deze zee van Leegte waait echter de lucht, afgebeeld als een cirkel vol bewegende luchtstromen. Die beweeglijke luchtsfeer is de beweeglijke, scheppende wereld van ‘geestelijke wezenheid’ welke het daar weer aan grenzende water doet golven en leven. De ‘doop’ in dit bewegende, levende water ontsluit de luchtsfeer, welks stromingen geestelijke intuïties,  scheppende ideeën in wezensvorm zijn. Het bijzondere is nu dat de zich transcendent naar de Geest ontsluitende individualiteiten zelf tot ‘bewegingen’ in de luchtsfeer worden en als zodanig omgevormd worden tot duurzame geestelijke wezenheid. In de Kalachakra mandala wordt dit stadium zichtbaar doordat alle individuen als gerealiseerde Boeddha’s worden afgebeeld. Het ‘zelf’ als individu is een illusie, want het is een Tijdsmanifestatie en als zodanig niet afgezonderd van de totale Tijd-Ruimte, waar het een éénheid mee vormt. Deze eenheid ontstaat echter niet uit vrijheid maar is ‘opgelegd’. Als transcendente geestwezenheid is de ‘Ik-Ben’ daarentegen werkelijk een individu hoewel het ook hier met alle overige geestwezens een eenheid vormt. Aan deze geestelijke éénheid  participeert het echter door middel van zijn eigen actief-zijn, dat wil zeggen door zijn meditatief in stand gehouden ‘bewust-Geestessentie-zijn’. Deze tijdloze meditatie-activiteit die overgaat in spontane ‘Boeddha-natuur’ is zijn permanente ‘geestelijke individualiteit’, zijn eigen ‘geestelijk leven’ dat een éénheid doet ontstaan door mededogen ofwel Liefde (de ‘gemeente’ of ‘Sangha’). We zouden datgene waarmee alle geestelijk individualiteiten een eenheid vormen ‘de ook de ‘Christussfeer’ kunnen noemen, waarvan de eigenschappen Intelligentie (zelfloos, a-conceptueel geestbewustzijn) en Liefde zijn.

De ‘wereld’ is het lichaam van de Tijd, waarin alle planetaire samenhangen besloten liggen. Deze samenhangen zijn de planeet. Als het ware uit dit planeetlichaam groeien, als planten op een akker, de talloze tijdelijke wezensincarnaties. Elk van die incarnaties wortelt in de Tijd, de planeet, en is in die zin een intrinsiek onderdeel daarvan. Omdat zij allen in het planeetlichaam wortelen en hun fysieke en psychische substanties daaraan onttrekken vormen zij daarmee één geheel. Als zodanig zijn zij geen zelfstandig bestaande entiteiten en zij zij allen met elkaar verbonden. Maar net zoals de zon op de aarde moet stralen om de planten tot groei te wekken door ze uit de aarde ‘naar buiten te trekken’, zo is er ook de ‘extraplanetaire’, niet aan de Tijd  gebonden lichtwerking van de Geest. Deze Geest is het tijdloze wezenlijke (de ‘Christuszon’) dat elke incarnatie vanuit de Tijd tot leven wekt, en tevens datgene wat uit de gebondenheid aan de Tijd, de ‘wereld’ bevrijdt.

De boeddhistische filosofie en de daarop gebaseerde meditatietechnieken (evenals die van andere ‘Oosterse’ religieuze stromingen, zoals het Hindoeïsme) is er op gericht om het ‘aarde-gebonden’ individu doorheen de individuele poort van het hoofd, de Sahasrara chakra, te ontsluiten voor de ‘Geesteszee’. Deze methode (het openen van de Sahasrara chakra) is in de huidige fase van de mensheidsontwikkeling niet meer toepasbaar en wel om de volgende reden.
Gedurende lange perioden heeft deze ‘Christuszon’ vanuit de kosmische omtrek van de aarde gewerkt. Er heeft zich echter een proces voltrokken dat er aan het begin van onze jaartelling toe heeft geleid dat de ‘Christuszon’ niet meer vanuit de omtrek, maar vanuit het centrum van de ‘geestelijke aarde’ is gaan stralen. Het gaat hierbij om een werkelijke omwenteling die in makrokosmische zin ten gevolge had dat ‘sterrenkosmos’ zijn innerlijk-scheppende leven in toenemende mate verloren heeft terwijl de geestelijke aarde ten opzichte van de kosmos een scheppend-vernieuwende taak heeft gekregen. Doordat de aarde het ‘zonmatige’, dat niet meer vanuit zijn omtrek  voedend werkzaam is, nu zelf kan gaan uitstralen, is de geestelijke vernieuwde aarde een ‘zaadkern’ voor een geheel nieuw universum geworden. De ‘oude’ methode (de Oosterse) om de kruin te openen voor het ontvangen van de wereldgeest werkt niet meer omdat deze wereld geest zich niet langer in de periferie maar in het hart van de aarde laat vinden. In mikrokosmische zin betekent genoemde omwenteling dat niet langer het Shasrara-chakra maar het hartchakra zich moet openen.  De nieuwe, in deze tijd werkzame meditatie zorgt ervoor dat het mensenhart gaat stralen. Want het Sahasrara-chakra is passief-ontvankelijk maar het hartchakra is actief-stralend. Vanuit het hart zal de Christuszon gaan stralen. Deze straling – de liefdesstraling van het ‘Heilig Hart – zal een nieuwe mensenkosmos in levende werkelijkheidsbeelden voortbrengen.
Er zijn sterke krachten werkzaam om het liefdeshart te openen; maar andere sterke krachten proberen dit te verhinderen. Enerzijds zijn dit krachten die proberen de oude methode van het kruinchakra in stand te houden in plaats van die van het hartchakra. Anderzijds zijn dit krachten die het hartenlicht proberen te vangen binnen een verkillende en verstarrende laag van abstract en gevoelloos, technologisch en materialistisch, statistisch en berekenend denken. Zien wij niet hoe een dergelijke laag zich reeds begint te sluiten rondom de persoonlijke mens én rondom de aarde als geheel wanneer we de persoonlijke en wereldwijde effecten van de digitale media aanschouwen? Ervaren we niet reeds de verkilling en ontgeestelijking? Wanneer de eerstgenoemde krachten overwinnen zal dat het individu doen verdwijnen in een ‘geestlicht’ dat niet meer actueel-aanwezig is, maar dat vroeger actueel was; een overwinning van de krachten van de tweede categorie zal het individu doen voortbestaan als een mechanisch automatisme binnen een kosmos waaruit de levende geest verdwenen is. In beide gevallen is er geen sprake van vrijheid. De enige mogelijkheid van werkelijke vrijheid is het morele stralen van de Christuszon uit mensenharten. Deze stralen dragen de scheppingskiemen voor de nieuwe, morele kosmos waarvan de aarde het hart is dat via de harten van zijn mensen straalt als de ‘centrale zon’ van een moreel heelal.

Het lichaam van Tijd-Ruimte is gevuld met de verworvenheden van onnoemelijk veel generaties van mensen. Het ‘schone’ en het ‘lelijke’, het ‘goede’ en het ‘slechte’, het ‘gezonde’ en het ‘zieke’, het ‘goddelijke’ en het ‘duivelse’ liggen er in vervat. Het is de ‘doos van Pandora’, de ‘hemelse schatkamer’, de verworvenheid van de schepping. De Geest is het die dit hele bouwsel doordringt en in evenwicht houdt. Onevenwichtigheid is een gevolg van het toekennen van kwalificaties door het conceptualiserende denken. Wanneer deze achterwege blijven is er harmonie en evenwicht. In werkelijkheid is niets ‘goed’ of ‘slecht’, ‘mooi’ of ‘lelijk’, ‘goddelijk’ of ‘demonisch’, ‘gezond’ of ‘ziek’. Dat zijn woorden die slechts betekenis hebben in de sfeer der manifestaties van Tijd-Ruimte zoals die bestaan binnen de ‘ring der onwetendheid’.

Interessant is de parallel tussen de Kalachakra mandala met zijn vierkante compartimenten en zijn twaalf poorten met de beschrijving van het ‘Hemelse Jeruzalem’ in de Openbaring van Joannes:

De stad ligt daar als een vierkant, even lang als breed.
Haar lengte en haar breedte en haar hoogte zijn gelijk.
Zij heeft twaalf poorten
Ten oosten drie poorten
Ten noorden drie poorten
Ten zuiden drie poorten
Ten westen drie poorten

Deze vierkante stad met zijn twaalf poorten in de vier windstreken wordt beschreven als opgebouwd uit edelstenen:

De ommuring der stad is gebouwd uit jaspis,
De stad is van louter goud,
gelijk zuiver glas.
De fundamenten van de muur der stad
zijn met alle edelstenen versierd.
De twaalf poorten zijn twaalf paarlen;
elke poort is uit één parel gevormd.
De straat van de stad is louter goud als doorschijnend glas.

Is dit niet een beschrijving van de ‘kristallen vajrahemel’, de onveranderlijke en onverwoestbare structuur van de Geest die als principe van tijdloze harmonie de gehele Tijd-Ruimte doordringt en in evenwicht houdt?