Levensloop en parallelle tijdsstromen

 

De volgende wiskundige analogie kan het beeld van ‘hogere Tijd’ helpen verduidelijken. Een volume van hogere Tijd (‘Tijdskern’) is op te vatten als een bol die over een oppervlak van lagere tijds-dimensionaliteit rolt. Het spoor dat daardoor op dat lagere oppervlak getrokken wordt is een zich in een bepaalde richting voltrekkende lineaire tijdsstroom.
De ‘vlakke tijd’ kent slechts twee dimensies van ‘Tijd’. Net zoals elke positie op een plat vlak kan worden uitgedrukt door twee getalswaarden (x en y) kan ook elk moment in het ‘vlak van de lagere tijds-dimensionaliteit’ worden uitgedrukt door een positie die op een bepaalde afstand langs de ‘verleden’-as (x) en op een bepaalde afstand langs de ’toekomst’-as (y) ligt. De derde dimensie van Tijd, de dieptedimensie (z) die we in het voorafgaande ‘Oorspronkelijkheid’ hebben genoemd, heeft voor elk punt op dit ’tijdsoppervlak’ dezelfde waarde. Daarom mogen we stellen dat al de tijdsmomenten die binnen de beperkte dimensionaliteit van een specifiek ‘vlak’ verschillend zijn doordat ze ‘op een ander moment’ in het verleden dan wel in de toekomst liggen, in hogere Tijd ‘gelijktijdig’ zijn, want zij hebben daar allen dezelfde waarde van de Oorspronkelijkheidsdimensie (z). In het geval van twee of meer parallelle ’tijdsvlakken’ kunnen er per vlak oneindig veel verschillende tijdsstromen zijn die de stromen die zich op een ander parallel vlak afspelen nergens raken (omdat hun z-waarden verschillen).  Als we elk van die tijdsvlakken een ‘wereldlaag’ noemen dan zijn er dus talloze wereldlagen mogelijk met elk hun eigen tijdsstromen. De Oorspronkelijkheidsdimensie, die loodrecht op al deze parallelle vlakken staat, verbindt ’tijdsmomenten’ op verschillende vlakken met elkaar. Oftewel: parallelle tijdsstromen in meerdere wereldlagen kunnen binnen de Oorspronkelijkheidsdimensie op een zodanige wijze met elkaar verbonden zijn dat zij in die dimensie samenvallen. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘synchroniciteit’ genoemd. Inderdaad is het zo dat kosmische visioenen zoals die van Dante en Daniil Andreev van zulke parallelle tijdsstromen in meerdere wereldlagen gewag maken. Maar ook binnen de quantumfysica is dit ondertussen een geaccepteerd begrip.

We zullen de hierboven abstract beschreven idee nu overbrengen op het beeld van onze ‘ziel’, opgevat als een Tijdskern.  Deze Tijdskern (de ‘ziel’ met zijn uit de Akasha in zich opgenomen inhoud) is als een bol die ‘rolt’ over een bepaald ’tijdsvlak’ dat specifiek is voor het ‘fysieke’ werkelijkheidsniveau van de aarde. Door dit rollen wordt op dat vlak, in de ‘fysieke’ werkelijkheid dus, als het ware een spoor getrokken. Langs dit spoor worden, als gevolg van het ‘rollen’ van de Tijdskern, de karmische inhouden daarvan in een bepaalde volgorde ‘afgedrukt’. De Tijdskern ‘schrijft’ op deze wijze zijn inhouden langs de tijdslijn die onze levensloop representeert. Deze afdruk vormt een sjabloon voor de gebeurtenissen en wederwaardigheden gedurende ons leven in de fysieke wereld. Het lijkt daarbij alsof deze gebeurtenissen in een bepaalde volgorde na elkaar optreden, maar binnen de Oorspronkelijkheid van de Tijdskern (‘zieleninhoud’) zijn deze ’tegelijkertijd’ en ‘permanent’ aanwezig. Door het rollen over het tijdsvlak van de fysieke aardelaag ‘ontplooit’ de zieleninhoud zich als de ‘levensloop’.

De energie die de Tijdskern doet wentelen is de (onbewuste) wens van de ‘ziel’ tot permanentie, de behoefte om als een ‘zelf’ voort te blijven leven in dezelfde of in parallelle bestaansniveaus (’tijdsvlakken’). Deze behoefte verbindt zich gedurende het leven met de Ahasha-inhoud van de ziel, ook wel het ‘karma’ van de ziel genoemd. Wanneer die mens sterft geeft zijn ziel haar inhoud terug aan de kosmische Akasha, inclusief de gedurende het aardeleven gekoesterde wens tot voortbestaan. Een volgende keer dat er een ziel wordt gevormd uit hetzelfde deel van de Akasha zal die neiging daarin ook aanwezig zijn en in het leven van die ziel als ‘omwentelingsenergie’ (levenswil) optreden. Er zijn aanwijzingen dat de opeenvolgende bestaansniveaus waarin de ziel zich tot een ‘levensloop’ ontplooit niet willekeurig zijn maar samenhangen met de karmische inhoud van de ziel. We kunnen ons daarbij voorstellen dat het karmische ‘gewicht’ groter (als gevolg van ‘slechte’ daden) of kleiner (als gevolg van ‘goede’ daden) is, waardoor de ziel al dan niet dieper wegzakt in de parallelle gelaagdheden van Tijd.  Uiteindelijk wordt er een evenwicht gevonden en op dat niveau wordt dan een spoor getrokken. Het trekken van dit spoor stuit op weerstand (wrijving), die groter is naarmate het bestaansvlak een ‘dichtere substantie’ heeft. Deze weerstand ondergaat de ziel als een bepaalde mate van ongemak. In termen van Tijd en Ruimte gesproken is de ondervonden weerstand een gevolg van het afnemen van de ‘openheid’ van Ruimte op lagere niveaus. Dit ervaart de ‘ziel’ die zich daar moet ontvouwen als een beperking van zijn vrijheid en beweeglijkheid, die het gevolg is van een grotere dichtheid en compactheid, als een dichtere ‘materie’. Materie is Ruimte. Hoe ‘lager’ het ruimteniveau, des te ondoordringbaarder is de materie in die ruimte.  De daardoor ondervonden weerstanden en beperkingen (het ‘lijden’) vormen de ruwe oppervlakte van de weg waarover het ziele-Tijdswezen zich beweegt. Maar alleen zó kan in de ‘ziel’ de wens ontstaan om karmisch weer ‘lichter’ te worden.

In ‘Commentaries on Living’ geeft Jiddu Krishnamurti een heldere omschrijving van het mechanisme van ‘Karma’. Hij doet dit op de voor hem kenmerkende wijze, namelijk zonder een kant-en-klaar begrip neer te zetten, iets dat alleen maar een uitnodiging zou zijn voor het denken om het in een ideologische gedachtestructuur in te passen die als een scherm zou komen te staan vóór de directe ervaring van wat het betreffende fenomeen is .
Het mechanisme van ‘Karma’ is het verlangen om voort te bestaan door aan het verleden vast te houden en dit te verlengen naar de toekomst. Dit proces bestaat uit het verzamelen en opslaan van alles wat door het zelf-gedachte centrum is ervaren en verricht. Een dergelijk centrum is echter nooit actueel maar iets dat geregistreerd is in het verleden, in het reservoir van Tijd. Wilsdaden die erop gericht zijn om datgene wat in dit reservoir ligt opgeslagen in een toekomstige richting te transponeren zijn ‘karmisch’. Karmisch zijn alle handelingen die een identificatie met het verleden (het ‘zelf’) over het Nu heen willen projecteren naar een toekomst waarin diezelfde identificatie versterkt en verrijkt voortbestaat. ‘Ik ben dit maar ik wil dat worden’. Als gevolg daarvan wordt de inhoud van het reservoir van Tijd naar de toekomst verplaatst zodat alle daarin door eigen gedachten en wilsdaden vastgelegde patronen zich weer moeten herhalen. Het altijd-nieuwe, scheppende, dat de keten van het Karma verbreekt is echter slechts in het Nu te vinden, dat los staat van bewaard verleden en verlangde toekomst.

“What do we mean by continuity? What makes for continuity? What is it that joins moment to moment, as the thread joins the beads in an necklace?
Desire is thought; desire forges the chain of memory. Desire is effort, the action of will. Accumulation is the way of desire; to accumulate is to continue. Gathering experience, knowledge, power, or things, makes for continuity, and [the attempt] to deny these is to continue in a negative sense. Positive and negative continuance are similar.
The gathering centre is desire, the desire for the more or the less. This centre is the self, placed at different levels according to one’s conditioning. Any activity of this centre only brings about further continuity of itself. Any movement of the mind is time-binding; it prevents creation. The timeless is not with the time-binding quality of memory. The limitless is not to be measured by memory, by experience.
There is the unnamable only when experience, knowledge, has wholly ceased. Truth alone frees the mind from its own bondage.”
(Jiddu Krishnamurti, Commentaries on Living Part 2. ‘Time and continuity’)