Als mens zijn we ons bewust van een lichaam en van een innerlijk leven.
Het lichaam heeft zintuigen en via deze zintuigen opent zich voor ons een wereld. Hoe die wereld zich manifesteert, welke hoedanigheden deze voor ons heeft, hangt helemaal af van de geaardheid en kwaliteit van onze zintuigen.
De indrukken die we krijgen roepen in ons gevoelens op en door over die indrukken na te denken vormen we ons gedachten. Het lichaam communiceert met ons door middel van welbehagen of pijn.
Deze sensaties en gedachten vormen de bouwstoffen van ons ‘zelf’. Wij voelen en denken als een ‘zelf’. Daar komt nog een mysterieuze derde factor bij: het willen. Ook dit willen lijkt uit te gaan van ‘onszelf’. Bovendien lijkt het van nature gericht te zijn op de instandhouding, de bevestiging en de continuering van dit ‘zelf’. Toch lukt het ons niet om verstandelijk te begrijpen wat dit ‘zelf’ dat denkend, voelend en willend is, nu eigenlijk is. De realiteit ervan ontgaat ons en die onzekerheid boezemt ons angst in. Waar bevindt het zich? In ons hoofd? In ons hart? Hoe is het verbonden met onze constitutie? Waaruit ‘bestaat’ het?
In deze artikelenreeks zullen we de drieledigheid van ons ‘zelf’, die tot uitdrukking komt in denken, voelen en willen, relateren aan de drieledigheid van het wezen van de mens: lichaam, ziel en bewustzijn.
We willen daarbij de volgende stelling te onderzoeken:
Het lichaam is (een werken van) Ruimte
De ziel is (een werken van) Tijd
Het bewustzijn is (een werken van) Geest
Waar moeten we het ‘zelf’ binnen het drieledige mensbeeld positioneren? Is het lichaam, ziel of bewustzijn of alle drie? Of is het misschien geen van allen? Om die vragen te kunnen beantwoorden zullen we ons een beeld moeten vormen van wat Ruimte, Tijd en Geest zijn. Daarnaast is het belangrijk om een antwoordt te vinden op de vraag of er een verschil is tussen het ‘zelf’ en de ‘ziel’.
Juist in onze tijd is het erg belangrijk om het wezen van de mens duidelijk te positioneren omdat een verkeerd of eenzijdig mensbeeld geen weerstand kan bieden aan de bedreigingen die vanuit de hoek van de zich in rap tempo ‘vermenselijkende’ en intellectualiserende technologie lijken te komen. En dat leidt dan tot de laatste vraag: ‘wat is het precies dat door deze technologie bedreigd kan worden’?