De Lotus aan het einde van de Tijd

Als we het voorafgaande samenvatten ontstaat het volgende beeld:

Tijd is het reservoir waarin vormen, gebeurtenissen, voorstellingen en hun onderlinge samenhangen op een levende manier bewaard blijven. Tijd verbindt permanentie met verandering, waardoor dingen kunnen vergaan zonder te verdwijnen en ontstaan zonder nieuw te zijn. Tijd is het totale complex van bezield Zijn. Elke ogenschijnlijk individuele ziel omvat een deel van dit totale, levende complex van Tijd. Tijd is het lichaam van het Leven, de zielen zijn op te vatten als de organen van dit lichaam. Net zoals een orgaan slechts kan functioneren en leven wanneer dit op een natuurlijke en harmonische wijze is geïntegreerd binnen het geheel van het lichaam, zo ook kan de ziel slechts bestaan door in harmonie te zijn met alle andere zielen die samen het Lichaam van Tijd vormen. De ziel moet niet verward worden met het concept van het individuele, ‘eigen zelf’. Het ‘zelf’ is een illusie, omdat het denkt op zichzelf te kunnen staan en ‘zichzelf’ te kunnen bezitten. Dat is een antipathisch waanidee dat, wanneer het in stand gehouden en verdedigd wordt, altijd uitmondt in angst, conflict en strijd.
De ziel is een realiteit waarbinnen ‘Ruimte’ en ‘Geest’ elkaar ontmoeten. De ziel kan een stroom van wederbelichamingen doorlopen die zich binnen het Lichaam van Tijd (Akasha) aaneenrijgen als een Tijdskern die vergelijkbaar is als een tak die uitgroeit aan een boom of een arm die zich vertakt van een rivier. De ziel (Tijd) ‘reïncarneert’, maar er is geen persoonlijk zelf dat reïncarneert. De inhoud van een Tijdskern is opgebouwd uit de ervaringen van vele zo niet talloze, ‘personen’ maar de Tijdskern als zodanig is onpersoonlijk. Hij groeit door ‘personen’ te vormen wiens levens de vruchten zijn die als voeding naar die Tijdskern terugkeren. Zelf is die Tijdskern een organisme van het totale Lichaam van Tijd.

Ruimte is de essentie van de substantie waaruit alle manifestaties (dingen, stoffen) geboetseerd zijn. Hij is de drager.  Ruimte is ‘mate van Openheid’. De Openheid van Ruimte heeft verschillende gradaties (meer of minder open of ontvankelijk), die overeenkomen met een kleinere of grotere ‘dichtheid’ of ‘plooibaarheid’ van de substantie. Vaste stof is de uitdrukking van een minder open (‘lagere’) Ruimte dan bijvoorbeeld vloeibare stof. Ruimte is het vrouwelijke, moederlijke aspect van het zijn. Dit komt tot uitdrukking in het woord ‘materie’.
Voor wat betreft de mens is Ruimte zijn ware lichaam.

Tijd maakt dat er duur is waardoor de dingen hun vormen vast kunnen houden.  Hij is de manifesteerder. Om verstarring te voorkomen en verandering mogelijk te maken heeft Tijd een ritmisch karakter dat tot uitdrukking komt in cycli van ontstaan en vergaan. Tijd is de essentie van ‘leven en dood’.
Voor wat betreft de mens is Tijd zijn ware leven.

Geest is degene die het specifieke karakter van het door Tijd in Ruimte gemanifesteerde voortbrengt. Hij is de betekenisgever en openbaarder. Geest correspondeert met ‘wezenheid’ en ‘naam’. Geest is het aspect van het zijn dat overeenkomt met de mannelijke wil en moed om als wezen naar buiten te treden.
Voor wat betreft de mens is Geest zijn ware wezen.

Geest is de zender van de innerlijke wezenheid van dingen, hun eigen-zijnDe woorden die de Geest spreekt nemen een door Ruimte gedragen gestalte aan binnen Tijd. Geest vervult Tijd die bestaat binnen Ruimte. De menselijke ziel is niet alleen Tijd maar ook Geest. Het geest-deel van de ziel is het Ik-wezen, de ‘Ik-Ben’. Binnen de menselijke ziel, die als Tijdskern een loot is aan de stam van het Lichaam van Tijd, klinken de altijd-nieuwe woorden van de Geest als intuïties die stammen uit wat aan Ruimte en Tijd voorafgaat en daardoor volkomen nieuw, vrij en moreel onbesmet zijn. Door deze woorden te horen en ze innerlijk te verbinden met de ziel (hetgeen in de ware zin van het woord ‘creatieve meditatie’ is), wordt gewerkt aan de vergeestelijking van de ziel (en dus van de inhoud van het Lichaam van Tijd). Deze vergeestelijkte ziel is als de lotusbloem die opbloeit aan het eind van de loot die wortelt in het veelal duistere moeras van de Tijd. Het opbloeien van de Lotus is de vervulling van de gehele Tijdskern die zich door talloze levens heen ontwikkeld heeft. Het is de ‘Boeddha aan het eind van een incarnatielijn’. Het Bodhisattva-ideaal dat zich de verlossing en bevrijding van alle bewuste wezens ten doel heeft gesteld wil daarmee niet één maar talloze Lotussen doen opbloeien, totdat het gehele Lichaam van Tijd vergeestelijkt is.

De ziel omvat de incarnatielijn die keer op keer door de Geest tot leven wordt gewekt. De werkelijkheid van de ziel is Tijd. In zijn ziel is een mens een ’tijdswezen’ dat een aaneenschakeling is van alle ‘persoonlijkheden’ uit opeenvolgende (en komende) levens. De ziel is dus niet ‘individueel’ maar een geïntegreerd onderdeel binnen de totale Tijdsinhoud, Akasha. Binnen elke persoonlijkheid figureert een ‘zelf’. In tegenstelling tot de ziel, die een werkelijkheidsgraad heeft als Tijdskern, is dit ‘zelf’ een denkbeeld, een illusie. Wat zich als dit ‘zelf’ bewust is, is het werkelijke ‘zelf’ van de mens, ‘Hij die weet’. Dit werkelijke ‘zelf’ is de Geest die buiten Tijd en Ruimte staat en om die reden geen persoonlijke context heeft. Het persoonlijke ‘zelf’ is, opgevat als monade, onwerkelijk (de reflectie van de Geest op de ziel, zoals de reflectie van de maan op het water) maar ‘dat wat zich als een persoonlijk zelf bewust is’, het ‘zich-als-een-zelf-bewust-zijnde’ is geestelijke werkelijkheid. Deze geestelijke werkelijkheid ‘individualiseert’ zich door de ziel te transcenderen. Deze transcendentie is Geest-individualiteit die voortdurend zelf-vernieuwend is door ruimte en tijd als wezen te doen uitstromen.
De dwaling ontstaat door de onwetendheid met betrekking tot de ware aard van het zelfbewuste. Het objectieve zelf is illusie, maar datgene wat zich als zo’n zelf bewust is, is werkelijkheid. Bewustzijn, ‘mind-essence’, is werkelijkheid – niet datgene waarvan dit bewustzijn zich bewust is, tenzij dit de eigen Leegte-van-vormen betreft.