Als we de bewegingsimpuls onderzoeken kunnen we er geen ‘begin’ voor vinden. Wat is het dat de impuls geeft om een arm of een been te doen bewegen? Is er wel iets dat als veroorzakende impuls aan de beweging voorafgaat? Is er tijdsverloop tussen de beweging en zijn oorzaak? We kunnen de oorsprong (oorzaak) van de beweging in de hersenen zoeken. Inderdaad treffen we daar activiteit aan zonder welke de beweging niet zou plaatsvinden. Maar dan blijft nog steeds de vraag of deze hersenactiviteit de beweging ook werkelijk inluidt of dat dit zich alleen maar zo laat waarnemen in ruimte en tijd? Zou het kunnen zijn dat de waarneembare hersenactiviteit en de waarneembare beweging beide ‘tegelijk’ ontspringen aan iets ‘hogers’, namelijk een niet waarneembare geestelijke wezenheid die zich in ruimte en tijd lichamelijk uitdrukt? Omdat een dergelijke wezenheid als oorzakelijkheid buiten de ruimte en de tijd staat waarin hij zich als hersenactiviteit enerzijds en als beweging anderzijds uitdrukt, kunnen we niet zeggen dat hij aan die uitdrukkingsvormen voorafgaat. Als we er van uit zouden gaan dat de hersenimpuls de oorzaak van de beweging is, dan zou dat leiden tot de vervolgvraag: ‘wat geeft dan in het geval van een ‘vrij genomen besluit tot bewegen’ aanleiding tot de hersenimpuls?’ Wat is het ‘beginmoment’ van een vrij genomen besluit om ‘zo maar’ een arm op te tillen? Of bestaat zo’n vrij genomen besluit niet en is er altijd wel een openlijke of verborgen aanleiding te vinden waarop de hersenen reageren door een bewegingsimpuls af te geven? In dat geval zou elke beweging onvrij zijn omdat deze een mechanische schakel is binnen een in de tijd verlopende keten van acties en reacties. We zullen dan in ruimte en tijd, hoe ver we ook teruggaan, nooit een ‘eerste actie’ vinden die als oorzakelijk beginpunt optreedt. De gedachte dat we uit vrije wil een beweging kunnen uitvoeren zou dan gebaseerd zijn op een illusie. Onze diepste innerlijke ervaring is daarmee echter in tegenspraak: wij kunnen een werkelijke vrijheid in onze bewegingen ‘voelen’, iets authentieks zonder hetwelk de beweging niet zou plaatsvinden. Die authenticiteit is niet ‘iets’ dat de beweging uitvoert, hij is zelf het bewegende. Wij kunnen niet ‘buiten de beweging staande’ besluiten om de beweging op een later moment te gaan uitvoeren. Want dan bewegen wij niet. Bewegen is altijd nu. Het is het teken van het leven in ons en we leven altijd nu, nooit ‘later’. De wil om te bewegen manifesteert zich onmiddellijk als het lichaamsproces van die beweging. De hersenen vormen een schakel binnen dat proces, maar zij zijn niet de ‘initiator’ van dat proces. Zij hebben een coördinerende rol als het proces al loopt. Daarom moeten we niet spreken van de wil om te bewegen maar van een willen dat zelf bewegend is. Dit willen is als zodanig onafhankelijk van de hersenen (die zijn nodig om de organisme te sturen bij het nabootsen van de geestelijke beweging als beweging door het lichaamsorganisme). Omdat het onafhankelijk van de hersenen is, voltrekt dit willen zich op een onbewust niveau. De lichamelijke beweging is dus een door de hersenen gecoordineerde nabootsing van een zich in de geest voltrekkende beweging. De werkelijkheid van de lichamelijke beweging is het geestelijke wezen van de mens dat ‘willend-bewegend’ is. De hersenen brengen deze geestelijke beweging over op het lichaam. Zij ‘vertalen’ het geestelijke willen in een fysiek-lichamelijk proces.
Het levende fysieke lichaam is de onmiddelijke manifestatie van een voor het zelfbewustzijn verborgen blijvende geestelijk-levende actualiteit (wezenlijkheid). Deze actualiteit is voortdurend ‘manifesterend’, ‘schilderend’, ‘bewegend’. Een systeem dat geen achter zijn fysieke manifestatie aanwezig-zijnde levend-actuele wezenheid heeft waarvan het de onmiddelijke verschijningsvorm is, is een mechanisch systeem, een machine. Ooit was de bouwer van de machine bezig om deze te construeren volgens de ideeën die hij van de werking van de machine heeft, maar daarna is de machine voor altijd ‘voltooid’ en staat deze los van de actuele ideële activiteit van zijn constructeur. De werking van de machine is de in de tijd zich voortzettende mechanische herhaling van wat in de gedachten van de ontwerper-constructeur leefde tijdens het ontwerpen en bouwen. De voltooide machine is dus niet langer de onmiddelijke manifestatie van wat in de constructeur leefde (dat was hij alleen in de ontwerp- en bouwfase), maar hij is in zijn bestaan en werking daarvan gescheiden, zoals het voltooide schilderij geheel gescheiden is van ‘de schilder en zijn middelen’. Zolang deze scheiding nog niet aanwezig is, zijn de ideeën van de schilder/constructeur nog daadwerkelijk met het ontstaande resultaat verbonden en kunnen zij nog op een veranderende manier op het resultaat inwerken. Het resultaat is nog in bewerking, nog niet geheel voorspelbaar en berekenbaar: het ‘leeft’ nog omdat het innerlijke leven van de schilder/constructeur er nog in is. Bij het voltooide resultaat is dat niet langer zo. Daarom is een voltooid mechanisch systeem in zijn werking volkomen voorspelbaar en berekenbaar; het werkt zonder innerlijk leven. Het beweegt door middel van een cyclische, zich zolang de daartoe noodzakelijke voorwaarden aanwezig zijn eindeloos herhalende opeenvolging van oorzaken en gevolgen (de processtappen). Ook de computer en de daarop gebaseerde kunstmatige intelligentie zijn mechanisch. Zij zijn niet verbonden met een actueel-verborgen levensinhoud en werken volgens een algoritme. Van geavanceerde computers en robots wordt beweerd dat zij kunnen ‘leren’. Dat doen zij door patronen te herkennen binnen het zich herhalende. Wanneer zo’n patroon eenmaal is vastgesteld kan dit verbonden worden met het algoritme dat aan hun werking ten grondslag ligt, waardoor dit geavanceerder en complexer wordt. Het ‘onberekenbare’, dat wil zeggen datgene wat niet in zich steeds herhalende sequenties is vast te leggen, blijft buiten het bereik van het leervermogen van kunstmatige intelligentie. Kunstmatige intelligentie zal nooit een geestelijke intuïtie kunnen hebben omdat een dergelijke intuïtie als voorwaarde heeft dat het algoritme zich uitgeschakeld heeft. In feite is ook de ‘zelf-persoon’ een algoritme. Hij kan zich alleen verbinden met wat zich aansluit op wat hij reeds als kennis-inhoud verzameld heeft. De structuur van het ‘zelf’ en zijn groeimogelijkheden zijn gebaseerd op herkenbaarheid en herhaalbaarheid. De computer is een extensie van het ‘zelf’ en mag daarom in staat geacht worden om het ‘zelf’ te ondersteunen, aan te vullen en uiteindelijk misschien wel te vervangen. Dit alles speelt zich echter af op een mechanisch, van de geestwezenheid gescheiden niveau; het is niet de actuele uitdrukking van een geestelijke wezenheid. Verschijnselen waarbij dat wél het geval is noemen we organisch. Het kenmerk van een organisme is dat het de actuele expressie is van een actueel-levende geestelijke wezenheid, een inherente oorzakelijkheid. Het menselijk lichaam is organisch. Het organisch-zijn van het lichaam kent echter verschillende gradaties: De wil is nog het meest organisch, de hersenen het minst. In de hersenen heeft het anorganisch-mechanische zich het sterkst met de lichamelijkheid verbonden. Zij zijn het meest voltooid, ‘af’. Daarom kunnen de hersenen wél het ontgeestelijkte algoritme, maar niet de geest in zijn levendige aanwezigheid ‘begrijpen’. Binnen het gehele bereik van het menselijk lichaam zijn de hersenen het minst ‘levend’. Om door de mens als vrije gedachte te kunnen worden gehanteerd, moet de levende geest-intuïtie eerst ‘gedood’ worden. Daarvoor zorgen de hersenen. De wilsfactor van de intuïtie kan tot hen niet doordringen en daarom kan de mens vrij tegenover de gedachte staan zoals die binnen de hersenen optreedt.
Behalve de beweging is dus ook het denken een geestelijke activiteit, door de hersenen overgebracht op de lichamelijkheid. Het ‘ontstaansmoment’ van gedachten onttrekt zich net als dat van de bewegingsimpuls aan het bewustzijn. Gedachten zijn manifestaties die voortkomen uit de éénwording (‘intuïtie’) van het geestelijke wilswezen met een geestelijk-levende wezensinhoud in een geestelijke wereld. Als het geestelijke wilswezen een intuïtie heeft met het ‘intelligentiewezen’ van de geest dan ontstaat daaruit een denkbeweging die door de hersenen in de vorm van gedachten wordt afgebeeld in de lichamelijkheid. Als hetzelfde wilswezen een intuïtie heeft met het ‘bewegende geestlichaam’ dan wordt dit door de hersenen afgebeeld als een beweging van bijvoorbeeld de ledematen. Het geestelijke wilswezen waar we het hier over hebben is het geestelijke wezen van de mens dat optreedt als zijn Ik-wezen.
Volgens Rudolf Steiner is er nog een derde vorm van willen: de onbewust werkende zogenaamde karmische wil. Ook deze gaat uit van het Ik-wezen en beïnvloedt de omstandigheden en lotgevallen die karakteristiek zijn voor het persoonlijke leven. De ‘karmische bewegingen’ worden niet alleen uitgedrukt in de lichamelijkheid (bijvoorbeeld als de gevoeligheid voor een bepaald ziektebeeld) maar ook in de wisselwerkingen met de leefomgeving (lotgevallen, gebeurtenissen).