Persoonsoverstijgende individualiteit

I am no longer the wave of consciousness thinking itself separated from the sea of cosmic consciousness. I am the ocean of Spirit that has become the wave of human life.
[Paramahansa Yogananda]

De werkelijke individualiteit is als een golvend wateroppervlak. De golftoppen zijn vergelijkbaar met de opeenvolgende levens als een ‘persoon’ en de golfdalen met de nawerkingen van de verrichtingen tussen ‘geboorte’ en ‘dood’. Zowel in de golftoppen als in de golfdalen leeft dezelfde individualiteit. Zij zijn de bewegingen, de ’trillingen’ van de individualiteit, die daar als een continuïteit in ‘leeft’. De individualiteit is het gelijkblijvend-aanwezige in alle ‘persoonlijke levens’. Hij is de ‘gelijktijdigheid’ die alle ‘in de tijd opeenvolgende’ levens tot een éénheid maakt.  Zo bezien zijn geboorte en dood weliswaar het ‘begin’ en ‘einde’ van een persoonlijk leven, maar hebben zij voor de werkelijke individualiteit niet een dergelijke betekenis. Als we naar een golvend oppervlak kijken dan lijkt het alsof de golven zich over dit oppervlak verplaatsen, er als het ware overheen lopen terwijl ze ‘dezelfde golf’ blijven. Maar dit is een optische illusie. Op overeenkomstige wijze is het beeld van een door opeenvolgende incarnaties reizende ‘persoon’ (monadische kern, ziel) een bedrieglijke waarneming, een illusie. Wat opeenvolgende incanaties van eenzelfde persoonlijke entiteit lijken, zijn de golvende bewegingen van een tijdloos continuüm  die vanuit een bepaald perspectief (‘bewustzijnsinstelling’) het beeld oproepen van een opeenvolging van geïsoleerde ‘levens’, gescheiden door geboorte en dood. Het klopt dat in elke golving de ware individualiteit het aanwezige is (het golvende) maar die individualiteit wordt nooit afgebakend, nooit geïsoleerd binnen een enkele golf, simpelweg omdat de ‘enkele golf’ niet bestaat. Met andere woorden: de ware individualiteit van de mens ‘reist’ niet van leven tot leven, maar is in elk leven op een ‘gelijktijdige’ manier aanwezig als het levende. Wij zijn geen reizigers langs een weg die via vele levens loopt als te passeren stations, maar wij zijn die weg als geheel, in zijn volledige uitgestrektheid. In al ‘onze’ levens leeft één tijdloos leven en dat ene tijdloze leven wordt geleefd door één en hetzelfde wezen. Dat wezen zijn ‘wij’. Eigenlijk heeft dat tijdloze wezen ook geen ‘uitgestrektheid’. Uitgestrektheid is de lengte van een weg zoals die ervaren wordt door een over deze weg van A naar B reizende reiziger. Er is echter geen reiziger (geen persoonlijke monade); er is alleen de Weg. Dat bedoelt Jezus wanneer hij, sprekend namens ieder mensen-Ik, zegt: ‘Ik ben de Weg’ (Joh. 14). Ik ben geen reiziger op een weg, ik ben de Weg. Ik ben niet die en die persoon die telkens weer sterft en herboren wordt, Ik Ben het tijd- en ruimteloze leven. De individualiteit is niet de ‘persoon’ maar het ‘zich verpersoonlijkende’, het ‘personen-voortbrengende’. En toch is deze indivualiteit elke persoon, zoals het golvende wateroppervlak elke golf is.

De ‘persoon’ bestaat dus niet op zichzelf, maar is een uitwerking van de vibratie van de Individualiteit. Zou dit vibreren volkomen tot rust komen, dan is er geen sprake meer van opeenvolgende persoonlijkheden. Wanneer de wind wegvalt verdwijnen de golven en keert het wateroppervlak vanzelf terug naar zijn oorspronkelijke staat. Er is geen ‘persoon’ meer, maar de individualiteit is dan nog steeds aanwezig, en wel in een toestand van rust (vrede). Hij manifesteert geen ‘personen’ meer, hij heeft zijn masker afgelegd. Het zich bewust worden van deze in rust verkerende niet-persoonlijke individualiteit betekent de beëindiging van de cyclus van wedergeboorten, de opheffing van het ‘zelf’ en de realisatie van ‘Boeddha-bewustzijn’. We hebben gezien dat het louter terugkeren naar deze toestand van rust, waarbij het bijzondere verschijnsel van de individuele vrijheid dat in eerste instantie alleen aan de persoon kan optreden, teniet wordt gedaan, een terugkeer is naar vroegere bewustzijnstoestanden die ten opzichte van de wereldgeest onvrij waren (‘de Paradijstoestand’). De golfbeweging aan het oppervlak, het zich manifesteren als een reeks van ‘personen’, is een dynamiek die optreedt wanneer de individualteit (Geest) in aanraking komt met een ander ‘milieu’ (een andere ‘dichtheid’). De daardoor ontstane wrijving (het lijden!) komt tot uitdrukking in de golvende beweging. De persoon is dus een golving die ontstaat op het raakvlak van het geestelijke continuüm van de individualiteit en de fysieke wereld waarin deze ‘incarneert’. Wat hier plaatsvindt is menging. Waar golfvorming optreedt is ook altijd sprake van vermenging. In elke manifestatie als ‘persoon’ treedt een vermenging op van geestwezenheid en de dichtheid van de ‘geestverlaten’ maar ‘geestgeschapen’ wereld. Deze vermenging van de actuele, levende geestwezenheid met wat het resultaat (de manifestatie) is van zijn vroegere scheppende werkzaamheid is belangrijk omdat hier een bevruchting plaats vindt waaruit iets geboren wordt dat zowel ‘geest’ als ‘niet-geest’ is. Individuele vrijheid (voortkomend uit niet-geest) wordt bevrucht door het geestelijke continuüm en uit deze vrucht zal kunnen groeien wat Steiner de ‘Geestmens’ noemt. De individualiteit is de ‘Typus’ van de mens, vergelijkbaar met wat Goethe de Typus van de plant, de ‘oerplant’ noemt. Zoals het in de Typus van ‘de’ plant besloten ligt om in een bepaald ritme bladeren voort te brengen, zo ligt het in de Typus van de mens besloten om ritmisch ‘persoonlijkheden’ voort te brengen. Ook hier kunnen we weer één van de ‘Ik Ben’-woorden van de Christus mee verbinden: ‘Ik Ben de Wijnstok, gij zijt de ranken’ (Joh. 15).

[Volgende hoofdstuk]