Willen zonder wenskarakter

Het ‘Ik-wezen’ heeft als drager van de geestelijke individualiteit van de mens geen conceptuele inhoud. Het kan daardoor niet ‘verwoord’ worden en we kunnen er ons geen voorstellingsbeeld van vormen. Zodra we zeggen ‘Ik ben dit of ik ben dat’, gaan we voorbij aan het feitelijke Ik-wezen en hebben we het over de denkbare, definieerbare beeld-vorm daarvan die tot uitdrukking komt als de ‘zelf-persoon’. Wat van de persoon uitgaat is geen willen maar wensen. De persoon wordt gedreven door de wens om ‘iets‘ te bezitten, om een concreet voorgesteld doel te bereiken of om zichzelf te beschermen, te versterken, in stand te houden. Dit alles valt onder wat het boeddhisme de ‘wensnatuur’ van het ‘zelf’ noemt, de energetische kracht die het ‘wiel van samsara’ alsmaar doet rondwentelen. Deze wensnatuur bepaalt de inhoud, het karakter van wat steeds opnieuw als ‘persoon’ incarneert. Een wens heeft altijd een inhoud die is gebaseerd op het verleden of is gericht op de toekomst. In die zin is een wens nooit actueel, nooit nieuwgeboren. De wens is een activiteit die gebonden is aan de voorstelling van een lineair verlopende tijd. Hij kan zich voor wat betreft zijn vervulling niet onttrekken aan het door de tijd opgelegde spoor. Er zit altijd verloop tussen de wens en zijn realisatie. Feitelijk wordt een wens nooit vervuld omdat dat zou betekenen dat het tijdsverloop tussen de wens en zijn vervulling tot nul is gereduceerd. En wanneer dat gebeurt is er geen besef meer van een wensen en dus ook niet van vervulling. Vervuld-zijn bestaat niet, het is een illusie. Alleen de wens tot vervulling bestaat, de vervulling van welke wens dan ook is echter een niet bestaande illusie. Zou er vervulling bereikt zijn, dan is er geen wens meer. Maar zonder wens zou het ‘zelf’ als degene die de wens koestert er ook niet meer zijn. Om die reden wenst het ‘zelf’ alleen het wensen, maar niet de vervulling. ‘Er moet iets zijn om naar toe te leven’.

Het willen van het feitelijke Ik-wezen is een activiteit die niet gericht is op een toekomstig resultaat is gericht, noch op de instandhouding van een situatie vanuit het verleden. Het willen van het Ik is niet door ‘tijd’ gescheiden van zijn resultaat en heeft daardoor geen wenskarakter. Het is zijn resultaat en daardoor volledig in het Nu. De pure activiteit van dit willen is reeds zijn vreugde en zijn vervulling. Het is een willen dat niet in dienst staat van een ‘willende instantie’ maar dat geheel gebaseerd is op liefde voor het fenomeen dat gewild wordt. Het ‘wil’ het zich-manifesteren van dat fenomeen zijn, maar het is niet uit op het bezit van het gemanifesteerde. Het is een actief-zijn dat geen voorstellingsbeeld of enig ander product van het conceptuele denken als richtende motivatie nodig heeft en dat zodoende vrij is.  Zijn motief én zijn drijfveer zijn de zuivere intuïtie. Zo’n willen vindt zijn kracht en zijn doel in de liefdesverbinding met de geestelijke inhoud van de intuïtie. Omdat het niets persoonlijks beoogt maar slechts het universeel-geestelijke, is het van nature moreel. Dit vrije, geestelijk-scheppende willen, dat de waarneembare activiteit is van het ware mensenwezen (Ik-wezen) wordt door Steiner in ‘de Filosofie der Vrijheid’ ontwikkeld vanuit een op de intuïtie gebaseerde kennistheorie. Omdat in dit willen niets anders dan de intuïtie zich uitleeft is het vrij van alles wat met het persoonlijke ‘zelf’ verbonden is. Toch is het (in tegenstelling tot het wensen) in werkelijke zin ons eigen willen omdat in dit zich-uitleven tevens onze eigen geestelijke individualiteit actief is.

Het gebied waarin de wilsactiviteit van het Ik-wezen zich voltrekt is onbereikbaar voor het conceptualiserende denken, net zoals de kennisintuïtie niet in het voorstellingsbeeld gelegen is maar daaraan voorafgaat (Steiner: ‘de vorm waarin de gedachten-inhoud allereerst optreedt, zullen wij intuïtie noemen. Intuïtie is voor het denken, wat waarnemen voor de waarneming is.’). De essentie van dit willen behoort dus niet tot het domein van de denkende ‘zelf-persoon’. Het ‘willen realiseren’ van een concept of van een geïdealiseerde voorstelling is geen werkelijk willen maar een vorm van wensen. Wensen is ‘willen bezitten’, iets zich eigen willen maken. Het willen realiseren van een wens heeft steevast een onvrij karakter omdat het gebonden is aan een ‘in de tijd’ vastgelegd concept (voorstelling). Het doel of het te bereiken resultaat van een door een wens bepaalde handeling ligt altijd in de toekomst (zelfs wanneer dit doel het ‘in stand houden van iets uit het verleden’ betreft), waarbij ‘toekomst’ als een door een tijdsverloop van het ‘heden’ gescheiden toestand wordt voorgesteld. Het vrije willen waarin een intuïtie zich uitleeft voltrekt zich echter geheel in het heden en vindt zijn vervulling ook onmiddellijk in het heden. Want bij dit willen (en de handeling die daaruit voortkomt) gaat het niet om een te bereiken doel; het vindt zijn volledige bevrediging in het feit dat het het zich-uitleven van de intuïtie is. Het ‘resultaat’ is de in en als de wilsactiviteit levend aanwezig zijnde intuïtie. Wanneer het ‘zelf’ zich een ‘individueel willen’ toerekent, dan misleidt het zichzelf omdat persoonlijke wil iets geheel anders is dan geestelijke wil. Geestelijke wil wordt niet gemotiveerd door een wens maar door liefde en is daardoor vrij. De mens is pas dan een vrij wezen wanneer hij geen wensen heeft. Het niet koesteren van wensen impliceert echter geen willoosheid. Het betekent dat men niet uit is op bevrediging, instandhouding of vermeerdering van het persoonlijke. De vrije wil voelt zich volledig bevredigd in de activiteit van het heden. Het heden is het doel én de realisatie. Ja, alleen van dit willen kan met recht beweerd worden dat het reëel is. Toekomstgerichtheid is er geheel in afwezig omdat deze als onnodig wordt ervaren. Alles wat nodig is, is nu aan-wezig. Dit is de toestand van de zevende scheppingsdag, het zevende en hoogste, al-omvattende niveau van Oorspronkelijkheid, de dimensie van éénheid waarin ‘Alpha en Oméga’ Dezelfde zijn. ‘En God zag dat het goed was’. Wanneer men persoonlijk ‘willen’ onbevangen observeert zal men steevast ontdekken dat de bevrediging van individueel-persoonlijke of collectief-persoonlijke wensbeelden daarbij centraal staat. Wensbeelden spiegelen zich aan de inhoud van het ‘zelf’ en niet alleen dat, maar zij voegen zichzelf ook aan die inhoud toe, worden een onderdeel van de specifieke ‘wensnatuur’ van het ‘zelf’. Deze inhoud van het ‘zelf’ is nooit actueel-werkelijk maar bestaat uit geconserveerde, levenloze ervaringen, gedachten en indrukken. Hoe altruïstisch, zelfopofferend, utopisch, religieus of verheven deze wensbeelden ook mogen zijn, altijd staat er een (individuele of collectieve) persoon achter die zichzelf (dat wil zeggen zijn voortbestaan in de ‘toekomst’) door middel van deze wensen wil realiseren. De ultieme wens van het ‘zelf’ is om voor altijd veiliggesteld te zijn. In die zin zijn ook politieke, nationalistische of religieuze collectieven personen. Zij hebben een ‘zelf’ dat tegen zijn omgeving veiliggesteld wil worden. Juridisch aansprakelijke collectieven worden om die reden ‘rechtspersonen‘ genoemd. Het veiligheidsadagio dat in onze tijd zo luid en dominant opklinkt is de stem van een te ver doorgevoerde collectieve ‘zelfpersoon’.

Wensen is een activiteit die van een zelf-gedacht centrum uitgaat. Dit zegt: ‘Ik wil alles wat niet-mijn-ik-is in mijzelf naar binnen trekken om het tot mijn-Ik te maken’.  Of het zegt (wat op hetzelfde neerkomt): ‘Ik wil mij steeds verder uitbreiden totdat ik mij gehele omgeving tot een onderdeel, een bezit van mijzelf heb gemaakt’. Kenmerkend voor het wensen is dat het op een gepolariseerd tijdsbeeld gebaseerd is; de tijd wordt als het ware in horizontale richting uitgerekt tot een lijn die loopt van ‘verleden’ naar ‘toekomst’. Langs deze lijn stroomt de causaliteit welke de kracht is die van het ‘vorige’ naar het ‘volgende’ doet gaan, zoals de zwaartekracht het water door een rivierbedding doet stromen. Met het beeld van het ‘horizontale’ tijdsverloop wordt een als zwaartekracht werkende causaliteit geïntroduceerd. Deze ‘zwaartekracht’ is de energie die als antipathie (‘dat wil ik niet’) of sympathie (‘ja dat wil ik’) het wensen aandrijft. Deze sympathie en antipathie richten zich ofwel op het verleden, ofwel op de toekomst. De op het verleden gerichte pool van de wensnatuur is er op gericht om het vroegere (‘toen was alles beter dan nu’) over het ‘nu’ heen tot in de toekomst in stand te houden. De levendigheid van het nu, die de beïndiging is van het ‘verleden’, zal daarom moeten worden gedood: het nu is te ‘modern’. Dit op de instandhouding van het verleden gerichte wenskarakter heeft een vertragende, centripetale, verdichtende invloed. Uiteindelijk zal deze wenskracht leiden tot een totale verstarring. Fundamentalistische en conservatieve stromingen vallen binnen dit kader. De andere pool van het wensen zoekt zijn vervulling in de toekomst (‘dan zal alles vast beter worden’). Aan het nu zal voorbijgegaan moeten worden omdat dit de ‘veelbelovende toekomst’ ervan weerhoudt om realiteit te worden: het nu is te ‘ouderwets’. Deze pool van de wensnatuur heeft een versnellende, centrifugale, uitdunnende werking; hij ‘slingert de wereld uit elkaar’. Veel, zo niet alles, van het zogenaamde streven naar ‘vooruitgang’ en (technologische) innovatie, valt binnen dit kader. We zullen later zien dat er bij beide polen krachten werkzaam zijn die kunnen leiden tot de destructie van het mens-zijn omdat zij ieder op hun manier het menselijk bewustzijn proberen af te leiden van de zichzelf-vervullende verticale werkelijkheid (‘verdieping’) van het Nu.

You know that there is nothing to desire or seek for – that no techniques, no spiritual apparatus or belief or discipline is necessary. The goal is here. It is this present experience, just as it is.
[Alan Watts]

Vrij willen is een activiteit die is gebaseerd op een ‘communie’ met het wezenlijke zijn. Zulk een willen vooronderstelt geen ‘eigen’ centrum als focus maar is volkomen open en ontvankelijk voor de expressieve potentie van de geestwereld. Het wenst niet iets te bereiken (in de zin van afronden) maar wil de uitdrukking zijn van wat er in geestelijk opzicht leeft. Zijn actuele dynamiek is zijn doel: het is volledig in het nu. Het moet zich daartoe volkomen kwetsbaar en ontvankelijk opstellen, maar is juist door zijn volledige openheid en meegaande plooibaarheid onvernietigbaar. Het is liefde die zich aanbiedt aan de bevruchtende geest-werkelijkheid. Het zegt: ‘Ik schenk mijzelf liefdevol aan het levende wezen van de spirituele intelligentie opdat dit mij als zijn ‘Ik’ kan vinden. Dit liefde-schenkende gebaar komt tot uitdrukking in een onbevooroordeelde en niet oordelende ontvankelijkheid voor het zijnde. Persoonlijk ‘willen’ mist zonder uitzondering de morele (zelf-loze) grondslag van deze liefde, met alle catastrofale gevolgen van dien.  Dat komt omdat de ‘persoon’ zichzelf terugtrekt binnen een begrensd gebied. De persoon stelt zich dit gebied voor als zijnde hemzelf. Deze zelfgedachte begrenzing is essentieel voor zijn bestaan. Door deze begrenzing wordt het conflict tussen het ‘binnen’ en het ‘buiten’,  tussen ‘mijzelf’ en de ‘ander’, of ‘mijzelf’ en de ‘wereld’ mogelijk. Voorstellingen zijn in ruimte en tijd afgebakende principes. Daarom zijn zij bruikbaar als constituerende inhoud voor de persoon, die zichzelf eveneens in ruimte en tijd opsluit, afgebakend, begrensd. Achter de veelgeroemde ‘drang naar kennis’ gaat veelal een ‘jacht naar voorstellingen’ schuil, die als voeding moeten dienen voor de persoon. Verzamelde ‘eigen’ voorstellingen geven de persoon body en macht over zijn omgeving. De begrenzing die de persoon zelf gecreëerd heeft, probeert hij in stand te houden en het liefst nog te verruimen. Meer macht, meer kennis en daardoor meer veiligheid. Dit verruimen bewerkstelligt hij op een zodanige wijze dat zijn ‘eigen gebied’ groeit door verovering. De persoon wil altijd meer voor zichzelf. Hij is expansief en daardoor conflictueus. Een willen dat de bescherming en expansie beoogt van een door ‘eigen’ ruimte en tijd ommuurd gebied is onvrij en in oorlog. Wezenlijk (vrij) willen daarentegen zoekt verruiming door toe te laten, door zich open te stellen, door te communiceren. Het is onbegrensd. Niet aan zelfbehoud gebonden willen is een uiting van liefde. Intuïtie is communie met de geest. Handelen dat op intuïtie is gebaseerd is een activiteit in en van de geest.

[Volgende hoofdstuk]