Het ego versus de universaliteit

Wanneer de universaliteit gepersonifieerd wordt door een ego dan zal hij dit ego tot ongekende proporties opblazen waardoor het zich de almachtige waant. Een almachtig ego is een ‘antichrist’ omdat het zich de meerdere van alle anderen voelt. Het heeft zich de universaliteit toegeëigend met als doel om alle anderen aan zich te onderwerpen. Ieder ego streeft van nature naar de onderwerping van anderen aan zichzelf. Wanneer het anderen begunstigt of beschermt is dit alleen maar een inleidende daad om die anderen uiteindelijk door middel van deze begunstiging of bescherming van zich afhankelijk te maken en daardoor aan zich te binden. Uiteindelijk zal deze begunstiging of bescherming altijd moeten worden afgekocht door aanbidding. Allen die dat niet doen zullen van het ‘begunstigende’ ego vijandschap terugontvangen.

Wanneer men de universaliteit op waarlijk christelijke wijze in zich wil laten werken zal dat op een andere manier moeten gebeuren.  Daarbij zal de universaliteit geen onderdeel van de eigen persoon (het ego!) moeten zijn maar zal de eigen persoon (de Ik-Ben!) een onderdeel van de universaliteit moeten zijn. Dat wil zeggen: in plaats van zijn persoonlijkheid te gebruiken om het daarachter liggende ego te maskeren zal men zijn persoonlijkheid moeten leren zien als een integraal bestanddeel van de universaliteit, waarbij deze laatste bepaalde aspecten van zichzelf beschikbaar stelt om als persoon te kunnen werken. De individuele persoon wordt dan gekenmerkt door juist die aspecten van de universaliteit  die daarin werkzaam zijn. In elke individualiteit wordt zo een uniek deel van de universaliteit (unieke combinatie van inhouden) kenbaar. In zo’n individu spreekt niet het ego maar de universaliteit. Alleen bij monde van de op deze wijze gepersonifieerde universaliteit (‘de Vader’) mag men net als Christus-Jezus zeggen: ‘Ik in de Vader en de Vader in Mij’[i]. Zou het ego dit zeggen dan is dit de grootste blasfemie. Deze uitspraak is alleen gerechtvaardigd wanneer deze door de universaliteit zelf wordt gedaan bij monde van de individualiteit die zichzelf deel van de universaliteit weet. Het ‘Ik’ dat zich één noemt met de Vader is een bestanddeel de universaliteit (‘de Vader’) zelf. Het enige verschil is dat deze universaliteit bij monde van het ‘Ik’ niet als totaliteit spreekt maar als een deelgebied van zichzelf. Alles wat de individualiteit uitgaande van dit deelgebied doet, denkt of bewerkstelligt zijn feitelijk daden van de universaliteit. De persoon zelf kan en mag zich hierop niet laten voorstaan. Hij moet daarom afstand doen van dit typische ego-karakter en actor van de universaliteit worden. ‘De woorden die Ik tot u spreek, spreek ik niet uit mijzelf; zij zijn de werken van de Vader die in Mij woont en door Mij schept.’[ii] De vrijheid van het individu bestaat er dan in of deze wél of niet vanuit de universele collectiviteit wil handelen.

[i] Johannes 14

[ii] Idem

  • 21 december 2022