Ultra-zelf

Ik ben al vele jaren actief in het ultraloopcircuit. Een ultraloop is een hardloopwedstrijd die langer is dan de marathonafstand (42,2 km). Soms zelfs véél langer, tot boven de 300 kilometer. Inmiddels heb ik zo’n 150 marathons en ultra’s gelopen sinds 2004. Daarvóór het ik een soortgelijk aantal ‘kortere’ wedstrijden gelopen. De statistieken van al die wedstrijden en trainingen (totaal ruim 55000 kilometer sinds 1996) heb ik bijgehouden op een website. Via social media volg ik zo nu en dan andere ‘ultralopers’ die vaak nog veel grotere prestaties leveren.

Bij het woord ‘prestaties’ komt altijd de vraag op wie nu degene is die deze geleverd heeft. Prestaties versterken het ‘zelf’ en zetten aan tot trots. Maar kan er wel gesproken worden van een permanente en constante entiteit waarop al die prestaties teruggevoerd kunnen worden? Door veel te trainen ga je in het algemeen beter presteren. Maar vanaf een bepaalde leeftijd nemen de resultaten, hoe veel er ook getraind wordt, onvermijdelijk af. Tien jaar geleden liep ik marathons in drie en een half uur. Nu kost het moeite om binnen de vier uur te finishen. Was de loper van tien jaar geleden dezelfde als nu? Lichamelijk in elk geval niet. Als ik naar foto’s uit de periode kijk dan zie ik toch echt een heel ander lichaam dan dat wat ik nu in de spiegel zie. Wellicht is een groot deel van de lichaamscellen die toen die inspanning konden dragen allang afgestorven en weer vernieuwd. En de cellen die niet zijn afgestorven of vernieuwd zijn verouderd en minder energiek. Het kan niet ontkend worden: in 2004 liep er gewoon een ander lichaam rond dan nu. De persoon in dat lichaam, de ‘André’, is echter ook veranderd. Hij staat heel anders in het leven dan toen, heeft inmiddels van alles meegemaakt, denkt en filosofeert anders en heeft de ambities en overtuigingen van toen achter zich gelaten en ingewisseld voor nieuwe. Dus niet alleen het lichaam, maar ook de persoon die in 2004 die wedstrijden liep is een andere dan die van nu. Is het dan niet vreemd dat ik toch alle prestaties samenvat onder één noemer, namelijk ‘mijzelf’? De waarde van een dergelijke verzameling staat en valt met het kunnen aantonen van ‘iets’ dat in gelijke mate toen en nu (en morgen) is. Als dit ‘iets’ niet gelijkblijvend maar voortdurend veranderend en wisselend is, is het dan wel terecht om dit als de nucleus van al die ‘prestaties’ en verworvenheden te beschouwen? Wat is de waarde van een zogenaamd ‘persoonlijk record’ als alles aan de entiteit waaraan dit record gemeten wordt veranderlijk, tijdelijk is? De ‘ik’ van 2004, van gisteren, van één seconde geleden, bestaat al niet meer, noch als lichaam, noch als persoon. Hij is verdwenen en vervangen door iets anders. De voorstelling van een ‘ik’ dat dezelfde is, toen en nu en morgen is een illusie. Het is deze illusie die het gevoel oproept van een ingesloten bewustzijnsprincipe dat alleen door de zintuigen (indrukken) ontsloten kan worden. Deze vorm van ontsluiting is echter afhankelijk van lichamelijkheid: goed werkende zintuigen en een rijke omgeving. De hieruit voortkomende behoefte om deze voorwaarden veilig te stellen leidt tot alle vormen van conflict die wij kennen.

Voor het ‘zelf’ is de conclusie dat het als afgebakende entiteit een illusie is, onbevredigend. Tekens opnieuw zal het de vraag stellen naar wat dan wel werkelijk en blijvend is. Het zoeken naar een antwoord op die vraag is echter niets anders dan het zoeken naar zelfbevestiging. Dit zoeken naar bevestiging, dat een slinkse manier is van het ‘zelf’ om een werkelijkheid en onveranderlijkheid te vinden waarmee het zich kan identificeren, wordt meestal verhuld achter een ‘onzelfzuchtige’ streven naar het hogere, het edele, het spirituele, ‘Atman’ of een hoger Zelf. Maar elke verwoording van een antwoord op de vraag ‘Wat is werkelijkheid?’ of ‘Wat is waarheid’, elk idee of begrip daarvan, bevindt zich opnieuw binnen het domein van de illusie van een identificeerbaar ‘zelf’.

Het ‘zelf’ is niet anders naar een zichzelf-isolerend verlangen naar bestaan, bestendigheid als een zich van zijn omgeving onderscheidende, afgebakende entiteit. Dit verlangen is het ‘zelf’. Verlangen is gebaseerd op voorstellingen, concepten; het werkt onderscheidend. ‘Dit wil ik hebben of zijn, maar dát juist niet’. De werkelijkheid van het ‘zelf’ is dat het een voorstelling, een concept of ideaal is dat naarstig zoekt naar iets dat kan bevestigen dat het óók een van zijn eigen concepten onafhankelijk bestaan heeft. Een dergelijk bestaan is er, maar het past nooit binnen het op basis van concepten gezochte. Het is datgene dat onkenbaar is omdat het zelf een actief kennen is.

Werkelijkheid is het inzicht dat ‘zelf-entiteit’ illusie is. Dit te verstaan (the ‘understanding’ of it) is werkelijkheid. Of, zoals Jiddu Krishnamurti zegt: ‘To see the false as the false is the Truth’.

  • 21 juni 2017